zaterdag 29 december 2012

Atheïsten 66

 
 
Wat mij bij discussies over geloofszaken telkens weer opvalt is de heftigheid waarmee door veel atheïsten (gelukkig lang niet alle) wordt gereageerd op mensen die uitkomen voor hun christelijk geloof. Als je een onderwerp behandelt vanuit een politieke visie, kunnen anderen het ermee eens zijn of niet, maar er is dan niemand die beweert dat je dat niet zou mogen doen omdat je je mening aan anderen op zou dringen. Wie een religieuze visie ergens over geeft, krijgt dat verwijt vaak wel te horen. Bovendien worden er dan vaak allerlei dingen bijgesleept die met het onderwerp zelf helemaal niets te maken hebben.

Verder richt deze kritiek zich vaak niet alleen op de religie zelf, maar ook en vooral op de persoon van de gelovige. Het lijkt er daarom veel op alsof religie een thema is waar veel mensen hun persoonlijke frustraties bij voorkeur op botvieren. Ik vind dat hypocriet en een uiting van onverdraagzaamheid.

Opvallend is trouwens ook dat atheïsten hun pijlen vaak alleen maar richten op christenen; met boeddhisten, hindoes en joden hebben ze veel minder moeite. Zelfs moslims zijn bij hen veel minder vaak het mikpunt. Over selectieve verontwaardiging gesproken!

Het christendom is al meer dan duizend jaar één van de grote pijlers van de cultuur van de Lage Landen, naast de erfenis van de klassieke Oudheid. Niemand kan dat ontkennen. Literatuur, beeldende kunst en architectuur stonden eeuwen lang voor een groot deel in het teken van het christendom. Het Europa zoals we dat nu kennen is doordrenkt van christelijke tradities, begrippen en waarden. Het is daarom dwaas en wereldvreemd om dat verleden, deze erfenis, te ontkennen en er zelfs uit alle macht tegenaan te schoppen. Wie dat toch doet en alle uitingen van het christendom uit het openbare leven wil verbannen, is, om met Antoine Bodar te spreken, 'nooit volwassen geworden'.

Wat dat laatste betreft ontwikkelt D66 zich tot kampioen secularisering. Of het nu gaat om het intrekken van de subsidie aan de kleine levensbeschouwelijke omroepen, het verbod op weigerambtenaren, het afschaffen van de zondagsrust of het schrappen van het vloekverbod - altijd staat D66 vooraan. Alles, wat aan ons christelijke verleden herinnert, proberen politici van deze partij uit het openbare leven te bannen. Dat gebeurt ook nog met een haast en een gretigheid die grenzen aan fanatisme.

De partij zou haar naam daarom beter kunnen veranderen. Voortaan kunnen ze zich beter Atheïsten 66 noemen. Dat is wel zo duidelijk. En is transparantie niet één van de belangrijkste waarden die deze partij huldigt?



 

Is het einde der tijden nabij?


Veel mensen haalden opgelucht adem toen bleek dat 21 december een dag was als alle andere. Er landden geen aliens in Frankrijk om een handjevol eindtijdgelovigen in zilverig glanzende flottieljes te verhuizen naar het Delta Kwadrant. Ook zijn er, voor zover bekend, op die dag geen aardbevingen, tsunami’s of vulkaanuitbarstingen geweest. Niets van dat al. Maar betekent dat nu dat er helemaal geen kans bestaat dat de aarde ooit door een kosmisch ramp wordt getroffen? En hoe staat het met onze kansen om een botsing met een grote komeet of asteroïde te overleven? Erger nog: zijn zulke knapen misschien al in aantocht?
Om met de laatste vraag te beginnen: er ligt een asteroïde op ramkoers met de aarde. Op vrijdag 13 april 2036 zal hij ons rakelings passeren. De kans op een inslag van deze asteroïde die toepasselijk Apophis is gedoopt, naar de Oud-Egyptische god van de onderwereld, is maar klein – 1 op 250.000 – maar toch aanwezig. Toen men hem in juni 2004 ontdekte, schatte men de kans op een inslag nog op 1 op 40. Alle alarmbellen begonnen toen te rinkelen. NASA-whizkids maakten met het zweet onder de oksels overuren, koortsachtig werden ministeries ingeseind. Gelukkig zijn die berekeningen later bijgesteld. Waarschijnlijk vliegt hij de aarde op hoge snelheid voorbij. Maar stel dat dit enorme brok steen met een doorsnede van 320 meter op aarde inslaat, wat voor gevolgen zou dat dan hebben?
De consequenties van een botsing met een dergelijk object zouden gruwelijk zijn. Zo’n inslag heeft een kracht die 60.000 keer groter is dan de energie die vrijkwam door de atoombom op Hiroshima. Mocht hij neerkomen op Los Angeles of San Francisco, dan zal de hele stad erdoor worden verpulverd. Het eerste wat men van de nadering van zo’n asteroïde zal merken, is de enorme schokgolf die zich voortplant door de atmosfeer. De luchtmoleculen worden namelijk door het aanstormende object met een snelheid van tientallen kilometers per seconde samengeperst. Een zware schokgolf gaat daardoor aan de directe inslag vooraf. Alle ruiten van wolkenkrabbers zullen daardoor sneuvelen, bruggen en zwakker geconstrueerde gebouwen storten in. De stad begint op zijn grondvesten te schudden.
Dat is nog maar het voorspel. De eigenlijke klap is nog veel erger. In een paar seconden wordt een stedelijk gebied over tientallen vierkante kilometers volledig vernietigd. Bij een inslag in zee wordt bovendien nog een torenhoge tsunami opgewekt, die de hele kust zal overspoelen met een kracht die nog veel groter is dan de Kerst-tsunami van 2004. Kortom: dit is het ideale scenario voor een rampenfilm. Het enge is alleen dat dit echt kan gebeuren. Al is de kans daarop gelukkig maar klein.

Het kan nog veel gekker. Een slordige 65 miljoen jaar geleden werd een groot deel van het leven op aarde, waaronder de dinosauriërs, uitgeroeid door een enorme inslag voor de kust van het Mexicaanse schiereiland Yucatan. Geologen vonden in het flinterdunne laagje tussen het Krijt en het Tertiair (het tijdperk waar we nu in leven) een grote hoeveelheid iridium. Dat materiaal komt in de ruimte veel voor, op aarde is het heel zeldzaam. Bovendien vonden ze sporen van een grote krater die voor een deel door Yucatan liep. De onderzoekers waren eenduidig in hun oordeel: de dader moest wel een grote komeet of asteroïde zijn die aan het einde van het Krijt met donderend geraas was neergekomen.
Aan het einde van het Perm, zo’n 250 miljoen jaar geleden, stierf zelfs meer dan 90 procent van al het leven op aarde uit. Waarschijnlijk werd ook die massale uitroeiing door de inslag van een komeet of asteroïde veroorzaakt.

Inslagen door grote knapen uit de ruimte zijn godzijdank zeldzaam. Zo is de kans op de botsing met een asteroïde van enkele kilometers groot ongelofelijk klein. Veel groter is de kans op de inslag door een kleiner object van een paar honderd meter. Zulke krengen komen namelijk veel vaker voor. Als we al worden geraakt, dan zal dat waarschijnlijk gebeuren door een asteroïde van enkele tientallen of enkele honderden meters groot. Maar ook dan is de schade enorm.

Een mooi voorbeeld van dat laatste is de Toengoeska-meteoriet die in 1908 neerkwam in Siberië. Volgens berekeningen ontplofte een brok steen van hooguit  30 of 40 meter groot een paar kilometer boven de grond. Doordat hij met tientallen kilometers per seconde onze atmosfeer binnendrong, werd de lucht rondom de meteoriet zo samengeperst, dat het hele zaakje uit elkaar spatte. Daardoor knapten de bomen in dit gebied tot op een afstand van 40 km. als luciferhoutjes boven de grond af. Gelukkig woonden er bijna geen mensen in dit gebied.
Zulke inslagen zijn beslist geen zeldzaamheid. Elke eeuw is het wel een keer raak. De ruimte zit vol puin, Doomsday is coming. De vraag is alleen wanneer. Misschien kunnen we de baan van zo’n kreng nog afbuigen of hem laten ontploffen. Hopelijk wel. Maar vroeg of laat krijgen we weer bezoek. Onherroepelijk.
 

woensdag 19 december 2012

De oorzaken van de toenemende intolerantie t.a.v. religie (slot)

 
EEN BLIK IN DE TOEKOMST
Er zijn veel redenen te bedenken waarom de kerkelijke vormen van religiositeit het steeds moeilijker zullen krijgen. Aan de ene kant is er de druk vanuit een seculariserende omgeving, die religieuze taal, symbolen en gebruiken niet meer begrijpt en er zelfs aversie voor voelt. Een wereldbeeld, waarin plaats is voor een geestelijke werkelijkheid die als de bron en het eindpunt van het leven wordt beschouwd, staat haaks op het beeld dat de moderne mens van zichzelf heeft. Het idee dat er een God bestaat die sturend en regelend kan optreden in het alledaagse leven komt veel mensen tegenwoordig absurd voor. Wie zichzelf in de eerste plaats ziet als een modern, eigentijds individu dat uit is op zelfontplooiing en persoonlijke vrijheid, moet vaak niets hebben van een onzichtbare macht die op de achtergrond aan de touwtjes trekt.

In de tweede plaats is er de druk op de kerken vanuit de nieuwe spiritualiteit van New Age en vergelijkbare stromingen. Binnen deze bewegingen is het individualisme een stuk sterker dan binnen de kerken. De nadruk ligt er ook veel meer op de persoonlijke ervaring. Deze mensen willen God en de geestelijke wereld (engelen, zielen van overledenen enz.) direct ervaren, zonder tussenkomst van een traditie of een hiërarchie die zich tussen de mens en het geestelijke opstelt en voorschrijft hoe dat contact moet plaatsvinden. Daardoor hebben nieuwe spirituele bewegingen een grotere aantrekkingskracht dan de kerken. Binnen New Age gaat men zelf op onderzoek uit, zonder dat een autoriteit je iets voorschrijft of verbiedt. Door dat eigengereide, vrijgevochten karakter ervan is er een tutti-frutti ontstaan van alle mogelijke clubjes en groeperingen. Wat al deze bewegingen met de niet-gelovige, seculiere mens gemeen hebben, is de grote nadruk op individuele vrijheid en verantwoordelijkheid.
Zo worden de kerken van twee kanten in de tang genomen: aan de ene kant door de sterker wordende druk vanuit een seculariserende wereld, aan de andere kant doordat steeds meer mensen de kerk de rug toekeren en overlopen naar moderne vormen van spiritualiteit. Ter vergelijking: tegenwoordig is nog bijna 40 procent van de Nederlanders lid van een kerk, terwijl zo’n 26 procent wordt gerekend tot de ‘nieuwe’ of ‘ongebonden’ spirituelen. Ik denk dat in minder dan tien jaar tijd die verhoudingen precies omgekeerd zullen liggen. Dat de religiositeit over de hele linie af zal nemen, geloof ik niet. Daarvoor heeft de mens van nature een té grote behoefte aan geloof en zingeving. Wat zijn eigenlijk die factoren die ervoor zorgen dat de mens sterk geneigd is om te geloven?
WAAROM DE MENS RELIGIE NODIG HEEFT
Nuchter beschouwd zijn dat minstens twee dingen in het leven: het kwaad en de dood. Daar mag je nog aan toevoegen: ziekte, ouderdom en schuldbesef. Allemaal zijn het factoren die de mens doen beseffen hoe broos en kwetsbaar zijn leven is, en ook hoeveel beperkingen hem door zijn fysieke bestaan worden  opgelegd. Het is logisch dat mensen daardoor op zoek gaan naar een geestelijk of metafysisch houvast, en naar zingeving van vooral pijnlijke ervaringen.
In zijn boek “Het nieuw-religieuze verlangen” (Uitg. Kok, 2000) noemt prof. Van Harskamp ook nog de tijd en de verveling als factoren die de mens religieus maken. Ik denk dat je daar nog iets anders aan mag toevoegen. Doordat de mens steeds verder doordringt in de ruimte – zo zijn twee nog steeds functionerende ruimteschepen, de Voyager 1 en 2, al bezig ons zonnestelsel te verlaten – komt daar het besef bij dat onze wereld als geheel ongelofelijk klein en kwetsbaar is. Ruimtevaarders beschrijven de aarde bijv. als een prachtige blauw-witte wereld die door een heel dunne schil – de atmosfeer – omgeven wordt; verdwijnt dat dunne laagje, dan is het met al het leven op aarde gedaan. Die kosmische blik wordt, vermoed ik, steeds meer deel van de manier waarop we onszelf ervaren. Eén uitbarsting van een supervulkaan of botsing met een flinke asteroïde is al voldoende om aan onze beschaving voorgoed een einde te maken. Deze mogelijkheden zijn minder denkbeeldig dan veel mensen denken. Al twee keer is bijna al het leven op aarde uitgestorven. Dat zou zo maar weer kunnen gebeuren – of toch niet?
DE TOEKOMST VANUIT CHRISTELIJK PERSPECTIEF
Onder christenen leeft de eindtijdverwachting tegenwoordig vrij sterk – een gegeven dat ze met moslims gemeen hebben. Onder die eindtijd en de wederkomst verstaan ze een radicaal, goddelijk ingrijpen, waardoor de wereld voorgoed verandert. In feite betekent dat de radicale afrekening met al het kwaad. Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat het christendom deze wereld in het perspectief plaatst van een kosmisch gevecht tussen goddelijke en duivelse machten. Deze wereld is het domein bij uitstek van dat gevecht: hier vindt de eindstrijd plaats, de finale afrekening. Daar hangt nog iets anders mee samen, nl. de gedachte dat het morele handelen van de mens zijn weerslag heeft op de kosmische orde: hoe lager de mensheid zinkt, des te kwetsbaarder wordt zij voor kosmische rampen, ook op wereldschaal.

Eén ding moet ik nog noemen, en dat is dat de sterke opkomst van het atheïsme in het Westen – vooral in West-Europa – door veel christenen wordt geïnterpreteerd als een eindtijdverschijnsel dat direct aan dat goddelijke ingrijpen voorafgaat, en zelfs dat ingrijpen uitlokt. Dat verklaart ook de enorme heftigheid van de strijd die gaande is tussen het militante atheïsme, dat godsdienst uit de openbare ruimte wil weren, en christenen die die vrijheid willen behouden. Hopelijk wordt de hitte van dat gevecht wat getemperd door het idee dat ook het atheïsme uiteindelijk een kind is van de Verlichting, die autonomie, gewetensvrijheid en zelfbeschikking voorop stelt.  

zondag 16 december 2012

De oorzaken van de toenemende intolerantie t.a.v. religies (2)

 

DE BOTSING TUSSEN TWEE WERELDBEELDEN
In de zestiger jaren begonnen mensen massaal de kerken te verlaten. Allerlei nieuwe vormen van religiositeit kwamen op, vooral door een steeds sterker wordende hang om de eigen spirituele ervaring centraal te stellen. De kerken speelden daar nauwelijks op in. Men dacht dat de storm na verloop van tijd wel weer zou gaan liggen. Zeker: er traden af en toe popgroepjes op in de kerk. Er werden beatmissen gehouden. Ook ging men experimenteren met eredienst en liturgie. Maar inhoudelijk was er weinig echte ruimte om te luisteren naar de verhalen van mensen die geïnteresseerd waren in oosterse religie of bijzondere ervaringen hadden waar ze over wilden praten. Door dat benauwende, afgesloten karakter van de kerken zegden steeds meer – vooral jonge - mensen hun lidmaatschap op. Het gevolg daarvan was dat de kerkbankjes steeds meer werden bevolkt door geronten. Voortaan moesten dominees vooral preken voor een rollatorbrigade die door natuurlijk verloop steeds meer uitdunde. Voor sommige predikanten werd het zelfs heel gewoon dat ze een groot deel van hun tijd moesten besteden aan het voorbereiden en leiden van begrafenissen.

Die starheid heeft men heel lang volgehouden. Zo maakte ik het zo’n twintig jaar geleden nog mee dat een Nederlands-Hervormde predikant mij tijdens een groot huisbezoek duidelijk maakte dat Allah toch echt niet dezelfde was als de God van de Bijbel; als ik daar wel van overtuigd was, dan had ik er weinig van begrepen. Ik kan me nog herinneren hoe diep teleurgesteld ik was omdat deze man zo’n beperkt Godsbegrip had en dat ook nog in zijn gemeente uitdroeg.
Nog veel erger werd het toen de kerken de subsidie introkken van het studentenpastoraat waarvoor ik twintig uur per week in touw was: we waren te links en hielden ons te veel met politiek bezig. Weg met die linkse dramkonten: game over! Voor mij was dat de reden om mijn lidmaatschap van de kerk op te zeggen.

Nu staat de ontkerkelijking niet op zichzelf. In een breder verband is er, vooral door de invloed van de medische en de natuurwetenschappen, een sterke tendens voelbaar om alles, wat niet concreet en tastbaar is, te ridiculiseren. Samengevat luidt die grondhouding: “Er is alleen materie, de geest bestaat niet”. Zo zou ons bewustzijn niet meer zijn dan het product van de chemische en elektrische processen die zich in onze hersenpan afspelen. Voor zoiets zweverigs als een ‘geest’, die ook onafhankelijk van de hersenen kan bestaan, is binnen zo’n visie geen plaats. In feite is dat een reductionistische opvatting van wetenschap, een bewustzijnsvernauwing t.o.v. een benadering waarbij men open staat voor zaken als metafysica, parapsychologie en theologie.

In de media zien we dat bij de soms verhitte discussies die worden gevoerd tussen aanhangers van Pim van Lommel en Dick Swaab over de interpretatie van bijna-doodervaringen. Maar ook de druk, die vanuit de reguliere medische hoek wordt uitgeoefend om alternatieve geneesmiddelen te verbieden, is een voorbeeld van het mentale gevecht dat op allerlei fronten woedt. Inzet is daarbij de vraag welke visie prevaleert: een strikt materiële, die elke aanspraak op niet-fysieke bestaansniveaus uitsluit, of een alternatieve en spirituele, die van meer werkelijkheidsniveaus uit gaat.

Voor mijn gevoel is dit de kern van de zaak: er is een botsing gaande tussen twee wereldbeelden, twee manieren om naar de werkelijkheid te kijken en twee opvattingen over wat wetenschap is of hoort te zijn. Daar horen allerlei normen en waarden bij die met elkaar ‘vloeken’. En waar twee wereldbeelden frontaal op elkaar botsen, probeert vaak de ene visie de andere te verdringen. De toenemende intolerantie t.a.v. religie is daarvan één van de gevolgen.    
 
HOE ZIET DIE INTOLERANTIE ER UIT?
Wat ik vaak merk, is dat niet-gelovigen – al of niet atheïst – zich storen aan het feit dat er voor gelovigen een andere werkelijkheid bestaat, een geestelijke dimensie, die voor buitenstaanders volkomen ongrijpbaar is. Voor iemand die seculier denkt, bestaat die geestelijke wereld helemaal niet. Volgens de atheïstische visie is er immers alleen maar materie. De geest is voor zo iemand een relict uit een primitief verleden, een sta-in-de-weg om geestelijk ‘verlicht’ te raken, een duister spook uit een vorige ontwikkelingsfase. Termen als ‘zweverig’ en ‘occult’ worden daarom vaak gebruikt om de religieuze manier van denken aan te duiden. Wie zich desondanks van religieuze taal bedient, zou zich schuldig maken aan ‘zendingsdrang’. Logisch, want het wereldbeeld van de gelovige staat haaks op dat van iemand die alleen maar gelooft in het bestaan van een concrete, fysieke wereld.


In de politiek vertaalt die afkeer van religie zich als pogingen van vooral linkse partijen (maar ook de VVD) om ritueel slachten, weigerambtenaren en de kleine levensbeschouwelijke omroepen aan te pakken. Dit noemt men ook wel de ‘tirannie van de seculiere meerderheid’ – hoewel die meerderheid in feite helemaal niet bestaat, want slechts 1/7 deel van de Nederlandse bevolking is atheïst. Het probleem is alleen dat het geloof voor steeds minder mensen een doorslaggevende rol speelt bij hun stemgedrag. Seculiere standpunten worden daardoor steeds vaker in wetten vastgelegd – tot afgrijzen van gelovigen, hun vertegenwoordigers en organisaties.

Je kunt je afvragen hoe dit verder zal gaan, zeker nu steeds meer mensen moeite hebben om rond te komen en de samenleving steeds ingewikkelder wordt. Neemt het belang van religie af, of zal ze zich vernieuwen, tegen alle verdrukking in? Graag probeer ik in het derde en laatste deel iets te zeggen over de toekomst van de religies.



vrijdag 14 december 2012

De oorzaken van de toenemende intolerantie t.a.v. religies (1)

 
“Hoe komt het toch dat wij Nederlanders nog geen vijf decennia geleden als protestant of katholiek massaal iedere zondag naar de kerk gingen, speciaal onderwijs genoten en regelmatig de Bijbel lazen, terwijl we nu net zo massaal snoeihard tegen datzelfde geloof aantrappen?” Dat vraagt Mariska Orbán, journaliste en hoofdredacteur van het Katholiek Nieuwsblad, zich af in haar in 2011 verschenen boek “Blond, brutaal en bidden”. Orban, die regelmatig met de dood wordt bedreigd als de katholieke kerk weer eens ongunstig in het nieuws is, somt een aantal mogelijke oorzaken van kerkverlating op.
Zo noemt zij als factoren o.a. de dweperigheid, lichtgelovigheid en bijgelovigheid van kerkleden. Toch zinken die elementen in het niet bij de allerbelangrijkste oorzaak van allemaal: de verlichting. Deze krachtige stroming, die opkwam in de zeventiende eeuw, beschouwde het menselijke verstand als het enige middel om de waarheid te leren kennen. Als gevolg daarvan verloor de religie geleidelijk terrein in de ethiek, de politiek en de wetenschappen. Voortaan kon het menselijk verstand immers zelf wel bepalen wat goed en nuttig was, en wat niet. Daar had men geen Heilige Schrift of goddelijke openbaring voor nodig. De rol van de wetenschap nam daardoor toe. Sterker nog: zij werd in toenemende mate gezien als een tegenstrever van God, als het nieuwe Opperwezen dat de vorige godheid langzaam maar zeker verdrong.

Het socialisme en het liberalisme, allebei kinderen van de Verlichting, leggen grote nadruk op de waarde van het individu en op onderwijs als middel om het aardse geluk te bereiken. Want niet het eeuwige geluk in een leven over de drempel van dit bestaan, maar het aardse geluk in het hier en nu staat in de Verlichting centraal. De scheiding tussen kerk en staat is een gevolg van deze ontwikkeling. Een ander uitvloeisel hiervan is het ongelimiteerde vooruitgangsgeloof van de neo-liberalen en het socialistische geloof in ‘de maakbare samenleving’. 
Nu leiden de Verlichting en de uit haar ontstane stromingen niet altijd tot het bestrijden van religie. Bovendien hebben de kerken nog heel lang stand gehouden ondanks deze invloeden. De recente oorzaken van ontkerkelijking moeten dan ook ergens anders worden gezocht. Orbán kent de belangrijkste rol toe aan de ontzuiling, die eind jaren zestig begon. Steeds minder mensen wilden zich nog iets gelegen laten liggen aan traditionele verbanden zoals kerken en verenigingen met een confessionele kleur. Het verzet daartegen groeide. Het ‘gebrek aan verinnerlijking’ en de ‘te strakke interne discipline’ brachten volgens Orban deze ontwikkeling op gang.
Ik denk dat zij vooral met die twee elementen de kern heeft benoemd. Zo kwamen vanaf de zestiger jaren allerlei spirituele en New Age-achtige stromingen op. Een deel van de aanhang bestond aanvankelijk uit mensen die zich in de kerk niet thuis voelden omdat ze geen gehoor vonden voor hun opvattingen en ervaringen. Desondanks hebben de kerken een werkelijke dialoog met deze bewegingen heel lang uitgesteld. Toen men daar uiteindelijk toe overging - zo rond het jaar 2000 - was het al te laat. Zo was ik zelf een keer aanwezig bij een ontmoetingsdag tussen vertegenwoordigers van de PKN en leden van spirituele stichtingen. Uiteindelijk leverde dat, ondanks allerlei mooie praatjes, discussies en voordrachten helemaal niets op. Men eindigde dan ook in een sfeer van ‘agree tot disagree’. Zonder meer teleurstellend.

In diezelfde periode was ik als initiatiefnemer en bestuurslid betrokken bij de oprichting van verschillende spirituele stichtingen. De meeste stonden in het begin nog wel open voor het christendom en contracteerden voor hun avonden sprekers van authentiek-christelijke origine, maar geleidelijk dreven deze organisaties steeds meer weg naar de sfeer van esoterie en New Age. Dat kwam o.a. doordat de achterban steeds meer moeite begon te krijgen met sprekers die een authentiek-christelijk verhaal uitdroegen. De echte kern van New Age is namelijk behoorlijk ant-kerkelijk en anti-christelijk, hoewel ze Jezus niettemin als een ‘verlichte meester’ erkennen. Net als de hippiebeweging uit de zestiger en zeventiger jaren zijn deze mensen erg anti-autoritair en reageren ze vaak – terecht of onterecht – op christelijke sprekers alsof ze allemaal vertegenwoordigers zouden zijn van een streng, dogmatisch instituut dat hen wil voorschrijven wat ze wel en wat ze niet moeten geloven.
De weerzin tegen het christendom zit dus nogal diep, niet alleen bij mensen die vroeger ooit lid waren van een kerk, maar zelfs binnen een deel van de aanhang van New Age. Graag ga ik in het volgende deel in op de manieren waarop die weerzin en die intolerantie zich in de praktijk uiten. Als de oorzaken van de toenemende intolerantie bekend zijn, mag je er namelijk van uit gaan dat je er ook iets aan kunt doen.  Of is het misschien al te laat en is de kloof tussen christenen en de snel seculariserende wereld al te groot geworden?
- wordt vervolgd -

dinsdag 11 december 2012

Geen zonnig bestaan


 
Triomfantelijk keken Manu en Hori elkaar aan: de zon bestond dus toch! Het heldere, warme licht aan de hemel was méér dan een optische illusie, wat doctor Swabius en zijn wetenschappelijke kliek ook beweerden. Hun apensnuiten glommen van opwinding: eindelijk was bewezen dat de zon een echt hemellichaam was en geen gezichtsbedrog!
 
Maanden lang hadden ze in het diepste geheim gewerkt aan een zeil dat de warmte van de zon opving en omzette in energie. Daardoor kon het snel opstijgen en aan de zwaartekracht van hun apenplaneet ontsnappen. Het nietige scheepje, niet groter dan een flinke boekenkast, hadden ze op een zonovergoten ochtend opgelaten op een open plek in het bos. Pijlsnel won het hoogte. Na een dag ontsnapte het aan de zwaartekracht en zette koers naar het grote licht dat dagelijks aan de hemel te zien was. En eindelijk, na een half jaar, konden ze het in de telescoop zien verbranden terwijl het in een steeds sneller tempo naar de zon toe viel.
Ze gaven hun telescoop een zwieper. Wat voor bewijzen wilden die wetenschappelijke horken nog meer? Dat grote ding in de lucht was verdorie écht, het was rond, stevig en behoorlijk zwaar. Hoe had hun scheepje er anders op kunnen neerstorten? Weg met dat verrekte bijgeloof dat tegenwoordig voor wetenschap doorging! Dat alleen dingen die je vast kon pakken echt waren, was grote onzin. De zon en de lichtjes die je ’s nachts kon zien waren net zo goed materieel en hard als de klomp aarde waar ze op woonden. Wanneer begrepen die ellendelingen dat nu eens?
De volgende morgen stonden ze in alle vroegte op om het de andere bewoners van de stad te vertellen. Daardoor verspreidde het nieuws over de zon zich als een lopend vuurtje. De foto’s die Manu en Hori van het neerstortende scheepje hadden gemaakt, gingen van hand tot hand. Al snel werden er kopieën van gemaakt.

Jammer genoeg was niet iedereen blij met deze ontdekking. Zo werd er ’s nachts ingebroken in het huis van Manu; de opnamen die moesten bewijzen dat er dingen konden neerstorten op de zon, werden daarbij meegenomen. Bovendien kregen de vrienden de volgende dag bezoek van een ambtenaar van het Ministerie van Waarheid. Hij werd vergezeld door een paar geüniformeerde assistenten.
 “Jongelui, we hebben gehoord dat jullie zonder voorafgaande toestemming een eh… luchtschip hebben opgelaten met als doel de staatsdoctrine te ondermijnen. Toen dat vliegende voorwerp door onbekende oorzaak is verbrand, hebben jullie het gerucht verspreid dat het op de zon is gebotst, ook al beseften jullie dat zoiets onmogelijk is. Alleen dingen die tastbaar zijn, zijn echt; al het andere is een zinsbegoocheling en verwart slechts de geest! Wat is daarop jullie antwoord?!”

“We wilden bewijzen dat er buiten onze wereld nog andere hemellichamen zijn”, legde Manu uit, “en daarom hebben we het scheepje naar de zon laten vliegen totdat het erop neerstortte. Het is toch niet verboden om te kijken of iets, wat al heel lang voor waar is gehouden, wel klopt? Wie betwist ons het recht om in alle vrijheid te experimenteren? Staat er niet in het Boek van de Bouwer van de Kosmos geschreven dat elke aap vrij is, omdat hij geschapen is met een vrije geest die alles mag onderzoeken?”
“Dat recht hebben jullie niet!” brieste de ambtenaar. “Nog nooit heeft iemand kunnen bewijzen dat buiten onze wereld iets tastbaars in de vrije lucht rondvliegt, noch boven, noch beneden ons. Alleen wat we kunnen vastgrijpen, kneden, samenpersen en bewerken voor allerlei toepassingen is echt; al het andere is een illusie. Jullie zijn vijanden van de Grote Swaab, die ons heeft laten zien hoe we de Wet van de Bouwer van de Kosmos moeten uitleggen! Mannen, grijp deze wetsovertreders, waar wachten jullie nog op? Breng deze staatsvijanden ter dood!”
Vijf uur in de ochtend. Volgens de wetten van de apenplaneet moeten executies nog voor zonsopgang worden uitgevoerd. Geboeid aan handen en voeten bestijgen onze beide vrienden het schavot. Een menigte kijkt zwijgend toe. Enkele vrouwen huilen, sommige mannen ballen hun vuist. Zwijgend horen Manu en Hori hoe de rechter het vonnis voorleest. Daarna knielen ze op het schavot. Het zwaard van de beul blinkt onheilspellend in het ochtendgloren. Met twee snelle houwen van het zwaard wordt het vonnis voltrokken. De onthoofde gestalten stuiptrekken nog even na, een golf van ontzetting gaat door de rijen. Dan strijkt het eerste zonlicht door de verten: geel, purper, violet.

Zwijgend druipen de toeschouwers af. Angst staat in hun ogen te lezen. Wie durft zich te verzetten tegen de Grote Swaab? Maar anderen werpen woedende blikken naar de gerechtsdienaren. Hoe lang moet deze waanzin nog duren? Wordt het niet tijd voor een revolte?
Hoopvol kijken ze naar de zon, die zich steeds verder boven een verre bergkam in het oosten verheft. Ook de nacht van de geest zal verdwijnen, oplossen alsof hij er nooit is geweest. Nog even.

donderdag 8 november 2012

Visies op het hiernamaals: deel 2, de zeven niveaus

 
Zowel oosterse als westerse tradities hebben het over zeven niveaus of sferen in het hiernamaals. Die indeling is niet dwingend; het is gewoon een manier om structuur aan te brengen in de beschrijvingen van het leven na de dood. Hierin is het onderste niveau dat van de aarde. Alle aardgebonden geesten verblijven daar; het zijn de geesten waarvan men aanneemt dat ze tijdens Halloween komen ‘spoken’. Ze kunnen dat niveau pas verlaten als ze zich niet meer zo sterk aan het materiële hechten en het tot hen is doorgedrongen dat ze zijn gestorven. Ook moeten ze accepteren dat ze hulp nodig hebben om verder te komen.
Wie dat eenmaal heeft geaccepteerd, komt terecht in de Hades. Dat is het gebied waar je de zwakheden van je karakter ervaart en ervan moet leren. Voor veel mensen is het een nevelig gebied waar ze kunnen uitrusten. De omgeving ziet er ongeveer net zo uit als op aarde, maar dan droomachtig. Sommigen worden er geplaagd door spijt en berouw over wat ze anderen hebben aangedaan, want bij de terugblik op hun leven hebben ze die pijn zelf ondergaan. Deze wereld wordt gevormd door de emoties van de geesten die er verblijven, maar ook door de projecties van de mensen die nog op aarde leven. Die zijn soms akelig.
Je zou je kunnen afvragen waarom sommige mensen na hun dood nog moeten lijden. Het antwoord is simpel. Alle visies gaan er namelijk van uit dat de mens na de dood niet beter of slechter is dan op het moment waarop hij sterft. “De dood maakt van zondaars geen heiligen”, zoals de Britse professor Ralph Harlow het uitdrukte. In moreel opzicht kun je immers niet over je eigen schaduw heen springen. Pas als je je eigen fouten en zwakheden hebt ingezien en je jezelf daarvan wilt zuiveren, kom je na de dood verder. Maar er zijn ook mensen die daar geen boodschap aan hebben. Bij hen gaat de ontwikkeling langzamer.     
Verwant aan de Hades is het begrip ‘hel’. Dit kun je als een zwaardere variant van de Hades beschouwen. De zuivering van de ziel is hier dieper en grondiger, maar in de christelijke traditie wordt deze sfeer door veel mystici en kerkvaders niet als definitief beschouwd. Het Tibetaanse boeddhisme zit ook op die lijn: je zit niet voor eeuwig in de hel, maar moet er je slechte karma uitboeten. Daarna kun je verder.
Het volgende niveau is dat van de illusie. De omgeving in deze sfeer wordt bepaald door de mentale beelden van de mensen die zich daar bevinden. De geesten vormen hier groepen van gelijkgezinden die zich tot elkaar aangetrokken voelen. Sommige groepen wonen er in een mooie, vreedzame omgeving, andere in steden. Het is belangrijk om te weten dat dit projecties zijn van die geesten: het gaat hier niet om een tastbare, fysieke realiteit. Iedereen creëert hier zijn eigen werkelijkheid.
Op den duur bevredigt dit bestaan op het niveau van de illusie niet meer, omdat men het wisselvallige en betrekkelijke ervan inziet. De geesten komen dan terecht in het ‘niveau van de kleur’ of het ‘zomerland’. Evenals het niveau van de illusie is deze sfeer een projectie van de bewoners ervan, maar er is een wezenlijk verschil: men schept hier zijn omgeving heel bewust d.m.v. gedachtekracht, terwijl men op het vorige niveau nog ten prooi was aan zijn eigen illusies. Ziekte en pijn komen er daarom niet meer voor. Qua uiterlijk lijkt deze sfeer sterk op de traditionele voorstellingen van de hemel en het paradijs. Opvallend is verder dat hoogstaande kunst, ontdekkingen en uitvindingen in eerste instantie in dit mentale gebied plaatsvinden en vervolgens d.m.v. dromen en inspiratie op aarde worden gerealiseerd. Dat gegeven komt zowel uit BDE-verslagen als uit parapsychologisch onderzoek naar voren.
Als de geest zich nog verder ontwikkelt, daagt het bewustzijn dat men zich moet bevrijden van de vormen die aan het leven op aarde zijn ontleend. Al het aardse is immers eindig en tijdelijk, terwijl het geestelijke oneindig en onsterfelijk is. Deze vormen voldoen dus niet meer: men wil door die barrière heen breken naar de ultieme werkelijkheid, die veel groter is. Via de drie hoogste sferen, die alleen maar abstract kunnen worden beschreven omdat ze zo ver van de aardse werkelijkheid af staan, klimt de mens tenslotte op naar het allerhoogste, goddelijke niveau.
Fontana verwijst in dit verband naar Plato, naar het Tibetaanse boeddhisme en naar het hindoeïsme. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze alle drie uitgaan van de essentie van de werkelijkheid zelf, waaruit de aardse vormen voortkomen. Deze essentie wordt in het hiernamaals uiteindelijk ook bereikt: voor de hindoes is dat het ‘Brahman’, voor mystici zoals meister Eckhart is dat de sfeer van de godheid, voor de christelijke gnostici het ‘pleroma’. Daar nadert men de bron van het bestaan zelf in het zevende en hoogste niveau van het geestelijke leven.
Bij dit alles is er wel een essentieel verschil tussen oosterse en westerse ontwikkelingswegen. Oosterse tradities stellen dat de mens puur op eigen kracht alle illusies en gehechtheden moet overwinnen, terwijl westerse tradities geloven dat de mens daarbij hulp van anderen - in het christendom van Christus - nodig heeft. Die hulp van buitenaf bekort die ontwikkelingsweg trouwens wel enorm. Boeddhisten en hindoes moeten telkens reïncarneren om op eigen kracht de uiteindelijke verlichting te bereiken, terwijl Jezus de mens zijn zonden kan vergeven, zodat hij niet meer terug hoeft te komen om zich te vervolmaken. Het eindpunt is echter voor iedereen gelijk: uiteindelijk bereikt de mens een sfeer waarin hij volmaakt gelukkig is en alle aardse vormen en beperkingen achter zich heeft gelaten. Hij is dan in staat om oneindig en in alle vrijheid te scheppen en lief te hebben – wie zou dat niet willen?
Literatuur:
David Fontana:  “Na de dood – wat kunnen we verwachten?”. Ned. vert. uitgeverij Ankh-Hermes, 2010.
Raymond Moody: “Een blik in de eeuwigheid – gedeelde ervaringen met de dood”, Ned. vert. uitgeverij Bruna, 2011.
Betty Eadie, “Geleid door het licht”, Ned. vert. uitgeverij Bruna, 2008. 

Matthias Schreiber, "De onsterfelijke ziel", Ned. vert. uitgeverij Forum, 2008.

maandag 5 november 2012

Visies op het hiernamaals: deel 1, de levensschouw

Het wegen van het hart. Tafereel uit het Egyptische Dodenboek. Zo te zien loopt het goed af, want het hart is lichter dan de veer, die de Ma'at voorstelt,
het principe van de gerechtigheid bij de oude Egyptenaren.   

Halloween is het feest waarbij men viert dat de geesten van overledenen terugkeren naar de aarde. In de religie en de parapsychologie wordt uitgelegd hoe zoiets mogelijk is. Het gaat hierbij om geesten die vaak niet beseffen dat hun lichaam gestorven is en daarom hier blijven rondzwalken. Toch gaat dat gelukkig lang niet voor iedereen op. Bovendien is het maar een voorbijgaande fase in de ontwikkeling die sommige mensen na de dood doormaken. Interessant wordt dan de vraag hoe dat hiernamaals er in zijn totaliteit uitziet. Welke stadia doorloopt de mens in het geestelijke leven dat hem na de dood  te wachten staat? Wie een serieus antwoord wil op deze vraag– en wie vraagt zich dat nooit eens af – heeft, denk ik, nog het meest aan de opvallende overeenkomsten tussen de beelden die de religies, de parapsychologie en het BDE-onderzoek schetsen van het leven na de dood.

Laat ik beginnen met het bekende beeld van de drenkeling die zijn hele leven in één ogenblik voorbij ziet flitsen. Allerlei belangrijke momenten uit zijn leven ziet hij tegelijkertijd voor zich, zowel beelden uit de kindertijd als uit zijn latere leven. Het lijkt wel een reusachtig tableau dat zich buiten tijd en ruimte bevindt, maar desondanks enorm indringend is.

Dit levenspanorama – ook wel ‘levensschouw’ genoemd – komt voor in alle wereldreligies, in heel veel bijna-dood-ervaringen en in verslagen van tal van séances. Het is een universele ervaring van de mensheid, die ook al bekend was in de oudheid. Kenmerkend hiervoor is, dat men niet alleen beelden ziet uit het eigen leven, maar ook rechtstreeks ervaart welk effect het eigen gedrag op anderen heeft gehad, zowel in positieve als in negatieve zin. Hieraan wordt vaak een soort beoordeling verbonden van het voorbij leven, maar dat hoeft niet meteen te resulteren in straf of zelfs in een vorm van verdoemenis. Je zou beter van herbeleving kunnen spreken. Alles, wat wezenlijk voor je is, passeert nog eens de revue, zodat je je daar zelf een oordeel over kunt vormen. Het belangrijkste criterium daarbij is hoe liefdevol je voor anderen en jezelf bent geweest. Hoe veel mededogen, begrip en verdraagzaamheid heb je voor anderen opgebracht? In BDE-verslagen wordt melding gemaakt van een engel, die bij dit levenspanorama naast je staat en je kalm en vol mededogen helpt om deze indrukken – die schokkend kunnen zijn – te verwerken.
Ik denk dat met ‘het Laatste Oordeel’, dat volgens het Nieuwe Testament zal plaatsvinden op ‘de jongste dag’, deze levensschouw onder leiding van een engel wordt bedoeld. Iedereen krijgt dan de kans om zijn eigen leven te beoordelen en er lering uit te trekken. De ‘jongste dag’ is dan de eerste of jongste dag in het leven na de dood.  
Volgens de Dodenboeken van de Oude Egyptenaren t.t.v. het Nieuwe Rijk (1550-1070 v.Chr.) ging het er in het hiernamaals heel wat pittiger aan toe. Na de dood werd het hart van de overledene, dat alle goede en slechte daden bevatte, op een weegschaal gelegd. Aan de andere kant van de weegschaal legden de goden de Ma’at, de veer die de goddelijke gerechtigheid voorstelde. Als je hart zwaarder was dan de Ma’at, werd het opgevoerd aan een vrouwelijk monster dat al likkebaardend klaar stond om het te verslinden. Was je hart ‘licht’, dan ging je naar hemelse oorden waar de zon altijd scheen en niemand ooit tekort kwam. Dat oordeel werd geveld in het bijzijn van de dodengod Osiris en zijn 42 dodenrechters.
In de piramideteksten van het Oude Rijk (2600-2200 v.Chr.) wordt verhaald dat de ziel van de overleden farao opsteeg naar een eeuwig verblijf tussen de sterren. Om de opgang van zijn ziel te vergemakkelijken waren zelfs schachten in de piramide aangebracht: ze wezen naar de ster die in die tijd de poolster was (Alpha Draconis). Iets dergelijks doet me denken aan de tunnelervaring van BDE’ers: heel in de verte ziet men dan een licht opdoemen, waarachter de hemel zichtbaar wordt. Misschien verwijzen de piramideschachten naar die oerervaring van veel mensen.

Het Oud-Egyptische dodenoordeel was streng maar rechtvaardig, zonder de mogelijkheid van boetedoening waarna het alsnog met je in orde kwam. Daarin verschilt deze rigoureuze visie van de Egyptenaren van de voorstellingen, die men zich in de meeste hedendaagse wereldreligies maakt van het leven na de dood. Hierin keert het levenspanorama terug, maar dat mondt niet uit in een definitief oordeel over de gestorvene: er wordt een vervolg aan gegeven.   
Hoe dat vervolg eruit ziet beschrijft de Britse hoogleraar en parapsycholoog David Fontana in zijn boek “Na de dood – wat kunnen we verwachten?”. Gemakshalve deelt hij het hiernamaals in zeven fasen in. Voor dat doel heeft hij de gegevens van drie vakgebieden verzameld en met elkaar vergeleken, t.w. de grote wereldreligies, BDE-verslagen en het parapsychologisch onderzoek. Centraal staat hierbij de gedachte dat de geest in het hiernamaals eerst vier fasen doorloopt, waarin alles zich hult in vormen die aan het aardse leven zijn ontleend. Daarna volgen er drie fasen of niveaus waarin de ziel zich ook van de beperkingen van die aardse vormen heeft bevrijd en een bijna grenzeloze vrijheid geniet om op alle mogelijke manieren te scheppen en zich in te zetten voor anderen. Graag ga ik daar in het laatste deel van deze artikelen over het hiernamaals op in.  

dinsdag 30 oktober 2012

Halloween: waan of werkelijkheid?



Op 31 oktober wordt vooral in Angelsaksische landen Halloween gevierd. De oorsprong ervan is Keltisch. Voor de Kelten begon het nieuwe jaar op 1 november. De laatste dag van oktober was voor hen dus de laatste dag van het oude jaar. Niemand hoefde dan te werken. Wel moest je oppassen dat je niet door een geest werd aangevallen. De Kelten geloofde namelijk dat op die dag de geesten van de overledenen hun graf verlieten en teruggingen naar de plaatsen waar ze vroeger hadden gewoond. Daar zouden ze zich meester proberen te maken van het lichaam van een levende. Om dat te voorkomen was het handig om een masker te dragen, of zelfs een mal pakje, want men dacht dat dat geesten afschrikte. Ook de pompoenen, die men tegenwoordig uitholt en met een kaarsje verlicht, zijn bedoeld om boze geesten te verjagen.
De oorsprong van Halloween is dus bekend, maar wat is er nu in geestelijke zin ‘waar’ van die tradities? Kunnen de geesten van overledenen werkelijk terugkeren naar de aarde? Zo ja, zijn daar bewijzen voor te vinden en hoe kunnen we dat verschijnsel verklaren? 
Een echte expert op dit gebied was de in 2010 overleden David Fontana. Tijdens zijn leven was hij hoogleraar psychologie aan de universiteit van Cardiff. Ook leidde hij enkele jaren de beroemde Britse ‘Society for Psychical Research’, een instituut dat wetenschappelijk onderzoek verricht naar paranormale verschijnselen. In verschillende publicaties ging hij in op de vragen naar het hiernamaals. Een voortreffelijk boek hierover is “Na de dood – wat kunnen we verwachten?” Een heel sterk punt van dat werk vind ik, dat Fontana de uitkomsten van parapsychologisch onderzoek voortdurend vergelijkt met de ervaringen van BDE’ers en met de uitspraken van de wereldreligies over het leven na de dood. Daardoor krijg je een systematisch overzicht van wat er over het hiernamaals bekend is. Een belangrijk element daarvan is de kennis over geesten, die op de één of andere manier nog aan de aarde gebonden zijn en zich af en toe manifesteren. Dat zijn dus de entiteiten waar het bij Halloween om draait.
Globaal onderscheidt Fontana vier soort aardgebonden geesten. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze zich er meestal niet van bewust zijn dat ze zijn gestorven. Ze denken dat ze nog op aarde leven en hechten daarom sterk aan het materiële bestaan. Toch zijn er tussen die vier groepen belangrijke verschillen. Zo zijn er geesten die plotseling zijn overleden, bijvoorbeeld bij een ramp of een verkeersongeluk. Meestal zijn ze verward en gedesoriënteerd. Daardoor klampen ze zich vast aan bekende plaatsen en personen. Ze hebben nog geen tijd gehad om zich aan de nieuwe situatie aan te passen en denken dat ze nog leven.  

Een heel andere categorie wordt gevormd door geesten, die nog steeds gebonden zijn aan het materiële leven doordat hun nabestaanden of vrienden maar geen afscheid van hen kunnen nemen. De sterke emotionele binding, die de achterblijvers met de overledenen hebben – bijvoorbeeld door intense rouw - verhinderen dat zij zich in de geestelijke wereld verder kunnen ontwikkelen en houden hen in zekere zin binnen de aardse sfeer gevangen.

Een derde groep bestaat uit overledenen die op aarde zijn blijven ronddwalen doordat er onafgemaakte zaken zijn waar ze maar geen afscheid van kunnen nemen. Ze koesteren bijv. wrok tegen iemand of zijn ontevreden over de manier waarop er met hun nalatenschap wordt omgegaan. Deze geesten hebben met elkaar gemeen dat er iets is dat hen kwelt; dat moeten ze nog recht zetten voordat ze de aardse sfeer kunnen verlaten. Dat kan zich uiten in verschijningen en poltergeist-toestanden. Het zal duidelijk zijn dat vooral entiteiten uit deze categorie nog wel ‘es willen spoken. Sommige geesten zijn zelfs uitgesproken kwaadaardig.

Tenslotte is er nog een groep die gekenmerkt wordt doordat ze tijdens hun leven nooit in een hiernamaals hebben geloofd. Zij kunnen zich niet voorstellen dat hun bewustzijn na de dood blijft bestaan. Daarom klampen ze zich aan het aardse leven vast. Ook kunnen ze agressief worden door wat er na de dood met hun dierbaren of bezittingen gebeurt, want ze willen de gang van zaken op aarde nog steeds naar hun hand zetten, ook al zijn ze overleden.

Om verschillende redenen kunnen mensen na hun dood dus nog gehecht zijn aan het leven, dat ze hier hebben geleid, waardoor ze zich niet verder kunnen ontwikkelen. In geestelijke zin werken ze daardoor nog op aardse gebeurtenissen in. Ik denk dat Halloween ons herinnert aan de kennis, die er in oude culturen over deze geestenwereld bestond. Maar hoe past dit binnen het totale plaatje van het leven na de dood, zoals dat uit de parapsychologie, het BDE-onderzoek en de grote wereldreligies bekend is? Wat zijn de grote lijnen die bij een vergelijkend onderzoek hiernaar zichtbaar worden? Graag ga ik daar in een volgend artikel op in.       

maandag 22 oktober 2012

Recensie van "Maanlicht" van Hella Haasse


Het overkomt elke schrijver wel eens: je hebt een verhaal of artikel geschreven waar je redelijk tevreden over bent, maar toch is het voor je gevoel niet helemaal af. Eigenlijk zou je het nog wat moeten bijschaven. Om de een of andere reden kom je daar gewoon niet toe. Je legt het weg in een la, tussen een stapel oude boeken of in een groezelig mapje. Maanden later schiet je opeens te binnen dat je het geschreven had. Met het zweet onder de oksels haal je al je boeken uit de kast. Je doorzoekt de laden van je bureau en zet je hele kamer op de kop  - maar het is verdorie weg. Verdwenen. Opgelost in het niets. Maanden later herhaal je die hele operatie, maar opnieuw zonder resultaat. Een gevoel van doffe berusting maakt zich op den duur van je meester, een subtiel rouwproces, af en toe nog vermengd met een sprankje hoop.  
 
Zo ongeveer moet het Hella Haasse zijn vergaan toen ze zocht naar een witte map met verhalen die ze ooit nog wilde uitgeven. Enkele jaren voor haar dood begon ze er over, maar nooit slaagde ze erin die teksten te vinden. Pas na haar dood kwamen enkele verhalen te voorschijn. Niet in een witte map, maar in allerlei laden en kasten. Sommige van die teksten bevatten doorhalingen en correcties. Twee ervan waren al eerder gepubliceerd, maar ze heeft ze later aangepast. Gelukkig heeft men besloten er een bundel van samen te stellen, want ze zijn beslist de moeite waard.
Wat mij in deze bundel vooral aantrok was de wervende tekst in de advertenties: het zou gaan om ‘duistere, geheimzinnige gebeurtenissen en onverklaarbare verschijningen’.  Nieuwsgierig begon ik er daarom in te lezen. Ik moet bekennen dat de inhoud mij niet tegenviel. Deze verhalen, geschreven tussen (waarschijnlijk) 1938 en 1950, hebben allemaal als rode draad dat er een verbinding is tussen de materiële wereld en een ander bestaansniveau, dat zich ófwel in een andere tijd, ófwel buiten alle tijd en ruimte lijkt te bevinden.
In het eerste verhaal verliest een vrijgezelle man, die bij een bank werkt en een eentonig leven leidt, alle houvast als hij ’s avonds laat de stad in gaat en allerlei kroegen bezoekt. In een uitgestorven steeg kijkt hij om zich heen. Opeens krijgt hij daarbij het gevoel dat de wereld, die hij ziet, beangstigend en onwerkelijk is. Daarop wordt hij aangesproken door een vreemdeling die hem desondanks bekend voorkomt; het lijkt wel een dubbelganger van hemzelf. Deze neemt hem mee naar een danszaal, waar de werkelijkheid steeds groteskere vormen begint aan te nemen. Op den duur wordt hij door de man meegenomen naar een grot, waar de dansmuziek vandaan komt. De musici blijken duivelse monsters te zijn;  de wereld als geheel ervaart hij als ‘een demonisch dansfeest’. ’s Anderendaags  vlucht hij daarom naar een verlaten eiland, waar hij zijn verhaal vertelt aan iemand die het eiland op doorreis aandoet.
Het verhaal ‘Maanlicht’ is beslist het beste van deze bundel. De hoofdpersoon hierin verblijft een paar dagen in een royaal Amsterdams grachtenpand. Dit zestiende-eeuwse optrekje doet in het begin heel aangenaam en verstild aan. Die stilte wordt op den duur beklemmend als er boven in het huis het gehuil weerklinkt van een grote hond, die ook op een muur is afgebeeld. Plotseling verandert het perspectief en beleeft de hoofdpersoon gebeurtenissen uit de zestiende eeuw, waarbij een agressieve hond door zijn baas wordt doodgeschoten.
Hetzelfde motief – een afbeelding die als een soort toegangspoort naar een andere werkelijkheid fungeert – kom je tegen in het derde verhaal ‘Landschap in olieverf’. Een vrouw, die samen met haar man bij haar schoonmoeder is ingetrokken, raakt gefascineerd door een schilderij en stapt op den duur door het doek het schilderij binnen. Vaag is ze zich dan nog van de gewone wereld bewust.
Het laatste verhaal “Caulder Hall” vond ik minder geslaagd omdat het wel heel onwaarschijnlijk is. Een eenzame Nederlandse dame logeert een paar dagen in een afgelegen landhuis in Schotland waar excentrieke, mismaakte mensen wonen.’s Avonds hoort ze uit de kamer naast haar de vertrouwde geluiden van een moederlijk type dat zich gereed maakt voor de nacht en dan het licht uitdoet. Ze denkt dat daar de eigenaresse slaapt die zich overdag heel ongastvrij tegenover haar gedraagt. Dat klopt niet, want het spookt daar. Die kamer is namelijk helemaal leeg.
“Maanlicht” vond ik een bundel met fascinerende verhalen. Een echte aanrader voor liefhebbers van vertellingen waarin de alledaagse werkelijkheid in verbinding staat met een diepere, occulte wereld, die als een soort onderstroom vol duister, instinctief leven wordt beschouwd. Misschien is het daarom wel niet helemaal toevallig dat juist deze occulte verhalen pas na haar dood zijn verschenen.

woensdag 17 oktober 2012

Het land van de vergeten zielen

 

Het moet een uur of drie zijn geweest toen ik wakker werd van een gerucht vlak naast mijn bed. Het klonk alsof iemand zijn keel schraapte. Slaapdronken sloeg ik de ogen op, maar in het halfduister van de slaapkamer kon ik niets bijzonders ontdekken. Gerustgesteld draaide ik mij om in een poging weer de slaap te vatten. Ik was al bijna weer ingedommeld toen het geluid opnieuw klonk, iets harder nu dan eerst. Geschrokken richtte ik mij op en staarde vol ontzetting naar de gestalte die aan het voeteneind van mijn bed stond. Daar stond een man in blinkend witte kleren. Er straalde zo’n gloed van hem af dat de hele kamer erdoor werd verlicht. “Ik wil je iets laten zien, een gebied waar je nooit eerder bent geweest”, zei hij kalm. “Wees niet bang, want ik zal jou de ogen openen voor dingen waar je nooit eerder bij stil hebt gestaan.”
Er was iets in die man – een engel, zo besefte ik nu – wat me vertrouwen inboezemde. Hij straalde enorm veel kracht uit, maar ook wijsheid. Zijn houding was vaderlijk en  tactvol. Daarom sloot ik mijn ogen, benieuwd naar wat me te wachten stond.
Hij legde zijn linkerhand op mijn hart. Met de vingertoppen van zijn rechterhand beroerde hij vluchtig mijn voorhoofd. Daarop zonk ik weg. Het was alsof ik me pijlsnel door een tunnel bewoog. Steeds sneller ging het; met een duizelingwekkende vaart trokken allerlei beelden aan me voorbij. Ook was er een geluid als van duizend stemmen, dat aanzwol totdat ik dacht het bewustzijn te zullen verliezen.
Opeens hield dit alles op en ik sloeg mijn ogen open. Ik bevond me in een glooiend weidelandschap, omzoomd door bossen. Er was geen zon te zien, maar toch was het midden overdag; het licht leek overal vandaan te komen. De engel stond vlak naast me. Hij wees naar iemand die over de heuvels naderde. “Dit is een vriend van je die jaren geleden is overleden. Hij wil jou graag iets zeggen.”
Hij zag er nog precies zo uit als vijftien jaar geleden, toen ik hem voor het laatst in levende lijve zag: Werner, de Duitser. Door het werk in een drukkerij had hij loodvergiftiging opgelopen. In de V.S. was hij daarvoor behandeld, maar uiteindelijk was hij eraan bezweken. Op een avond, toen hij net als anders alleen thuis was, was hij gestorven. De t.v. stond nog aan toen ze hem vonden, de omroepgids lag opengeslagen naast hem op een bijzettafeltje.
Met uitgestoken hand kwam hij op mij af. “Ik ben blij je weer te zien”, sprak hij. “We hebben samen vaak gesproken over de dood. Jij zei dat je zeker wist dat er een hiernamaals was. Ik was daar niet zeker van. Nu wel.” Hij keek me guitig aan. “Het is hier mooier dan op aarde. Ik ben niet meer ziek. Kijk maar: mijn handen zijn nu gaaf, mijn gezicht ook.“ 
Hij pauzeerde even, zocht naar woorden. “Maar ik heb je de laatste jaren van mijn leven wel gemist. Waar was je al die tijd? Ik werd zieker en zieker, durfde je niet te bellen omdat je een druk gezin had. Was je me vergeten?”
Ik stamelde wat, probeerde me te verontschuldigen, maar het was al niet meer nodig. Hij las mijn gedachten. “Je wilde misschien wel, maar kwam er door al jouw besognes gewoon niet aan toe. Jammer.” Zijn gezicht lichtte op: “Ik ga nu verder, want ik ben bezig deze wonderlijke wereld te ontdekken. Later zullen we elkaar opnieuw tegenkomen.” Hij groette me hartelijk. Al snel verdween hij uit het zicht.
Een andere gestalte kwam nu naar me toe. Ik herkende hem: het was Gerben. Met een stralend gezicht kwam hij op me af. “Ik ben nu gelukkig, want wat had ik het zwaar in mijn laatste maanden. Mijn hele buik zat vol kanker.” Opeens viel er een schaduw over zijn gezicht. “Waarom heb je me niet opgezocht toen ik zo ziek was? We zouden toch samen gaan sterren kijken?”
Ik voelde een brok in mijn keel, wist niet waar ik kijken moest. Gelukkig vatte hij het niet zwaar op. “Het drong niet echt tot je door hoe ziek ik was en ik durfde het tegenover anderen ook niet toe te geven. Maar ik had je nog graag even gezien de laatste maanden.” Hij verdween weer. Maar ik zag in de verte méér mensen aan komen lopen, het was een hele rij.
Beschaamd keek ik op naar de engel. Kalm, zonder oordeel, keek hij me aan. “Dat is wat ik je wilde laten zien. Maar je bent niet de enige. Heel veel mensen kwijnen weg in eenzaamheid. Ze zouden zich al een stuk beter voelen als anderen wat meer naar hen omkeken. Dat klinkt heel simpel. Toch is het in de praktijk vaak ontzettend moeilijk. Vroeg of laat wordt iedereen met de gevolgen van zijn eigen daden geconfronteerd. Dat geldt ook voor het ontlopen van mensen die ernstig ziek zijn.”
Opnieuw legde de engel mij de handen op. Daarop zonk ik weg; het landschap om mij heen vervaagde. Even later werd ik badend in het zweet wakker en keerden de contouren van mijn slaapkamer weer. Ik keek op de wekker: het was vijf voor half vier. Die nacht sliep ik niet meer.

Bij het overlijden van Hendrik Kremer.
Opgedragen aan al mijn vergeten zielen, die toch niet vergeten zijn.
Bijpassende song: Memories - Within Temptation. 

 
 

vrijdag 12 oktober 2012

Vision - Film over het leven van Hildegard von Bingen


Beeld uit "Vision": Barbara Sukowa in haar rol als Hildegard von Bingen
 

In 1975 maakte Margarethe von Trotta als regisseur een daverend debuut met de film “Die verlorene Ehre der Katharina Blum” – een felle aanklacht tegen de Duitse schandaalpers - en in 1981 won ze met het psychologische drama “Die bleierne Zeit” de Gouden Leeuw op het Venetiaanse filmfestival. Ik was dan ook zeer benieuwd naar “Vision”, de door haar geregisseerde biografie over de twaalfde eeuwse mystica Hildegard von Bingen. Na het zien van deze film moet ik zeggen dat het resultaat mij niet tegenviel. “Vision”, uitgebracht in 2009, is niet geschikt voor liefhebbers van actiefilms, want die zullen vast gillend de zaal uitlopen. Voor mensen die houden van psychologische drama’s is hij echter zeer de moeite waard. Trotta is erin geslaagd om een goed beeld te geven van de sfeer van de vroege Middeleeuwen. Ook de karaktertekening van Hildegard en haar tijdgenoten komt vrij goed overeen met wat er in literaire bronnen over haar bekend is.

De titel van deze rolprent geeft aan wat de drijvende kracht was in Hildegards leven: de visioenen die zij al vanaf haar derde jaar zag. Daarbij verscheen haar een reusachtige zonneschijf waarop beelden werden geprojecteerd. Aan het eind van haar leven beschreef zij deze beelden a.v.: “Het licht dat ik aanschouw is niet aan de ruimte gebonden. Het is veel lichter dan een wolk, die de zon in zich draagt. Het wordt mij als ‘de afschaduwing van het levende licht’ aangeduid. En zoals de zon, de maan en de sterren zich in het water spiegelen, zo lichten daarin geschriften, woorden, krachten en bepaalde werken van de mensen voor mij op.”
Nu was het voor een monnik in de Middeleeuwen al heel moeilijk om van de kerkelijke autoriteiten erkenning te krijgen voor goddelijke openbaringen; voor een non was dat al helemaal een heidens karwei. Wie daarop aanspraak maakte, maar de clerus niet meekreeg, liep het risico om in het vervolg als ketter door het leven te gaan. Hildegard liet zich echter niet uit het veld slaan. Haar innerlijke drang om ermee naar buiten te komen was zó groot, dat ze haar geestelijke leidsman Volmar in vertrouwen nam en hem vertelde over haar openbaringen en visioenen. Deze tekende haar visioenen op en bracht op zijn beurt de abt van het benedictijner klooster op de hoogte, “dat we een non in ons midden hebben die boodschappen van God ontvangt”.

Trotta brengt die scène prachtig in beeld. Je ziet een abt, die zich van zijn waardigheid bewust is en de monnik Volmar op strenge toon ondervraagt: “Ben je er zeker van dat het geen boodschappen van de duivel zijn? En waarom heb je haar boodschappen zonder mijn toestemming opgeschreven? Daar heb je straf voor verdiend!”
Nederig buigt de monnik daarop voor zijn meerdere, maar hij verzekert hem dat hij ervan overtuigd is dat deze boodschappen zuiver zijn. De abt krabt zich dan peinzend over zijn kin totdat zijn ogen langzaam oplichten en er dollartekens in verschijnen: “Als men te weten komt dat we een non in ons klooster hebben die visioenen van God ontvangt, zullen we daar veel eer mee inleggen. De rijken zullen dit horen en ons veel geld en landerijen schenken!”

Hij geeft zich dus gewonnen. Daarmee zijn de problemen nog lang niet over, want een bisschoppelijk college, dat haar opdraagt om tekst en uitleg te geven over haar visioenen, trekt haar openbaringen later in twijfel: de paus zal over haar openbaringen moeten oordelen! Trotta portretteert deze mannen als Farizeeërs, die in lange, met edelstenen belegde jurken rondlopen en om zich heen kijken alsof niet God, maar zij zelf heer en meester zijn over deze wereld. Wanhopig richt Hildegard zich dan in een brief tot Bernardus van Clairveaux, een Franse cisterciënzer abt die in die tijd heel veel invloed had. Deze geeft zich al snel gewonnen en doet een goed woordje voor haar bij de paus. Daarmee is het pleit beslecht: Hildegards visioenen mogen met toestemming van de kerk worden opgetekend en verspreid.
Niet veel later – zo rond het midden van de twaalfde eeuw – verschijnt haar eerste boek “Scivias” – “Ken de wegen van de Heer”.  In diezelfde periode krijgt ze het gedaan dat ze een eigen vrouwenklooster mag stichten op de Rupertsberg bij Bingen, waarbij ze door de leiding van haar vroegere klooster behoorlijk wordt tegengewerkt. Dit klooster wordt een groot succes. Daarom wordt in 1165 onder haar leiding een tweede klooster gesticht, ditmaal in Eibingen.

Het is onmogelijk om het leven van zo’n belangrijke mystica in een film samen te vatten. Trotta beperkt zich daarom tot de essentie. Ze laat een uiterst gedreven en wilskrachtige non zien, die een taaie strijd moet voeren tegen de weerbarstige, uit mannen bestaande kerkelijke hiërarchie, die vooral uit was op bestendiging van de eigen machtspositie. En passant brengt ze daarbij ook in beeld waarin Hildegard uitblonk. Zo was zij was een van de grondleggers van de moderne geneeskunde en de eerste componiste die we met naam en toenaam kennen. Er bestaat tot op de dag van vandaag zelfs nog een tak van de alternatieve geneeskunde die op haar kennis van geneeskrachtige kruiden is gebaseerd.
Voor mijn gevoel staat Hildegard op dezelfde hoogte als Akiane Kramarik en Jeanne d’Arc. Het zijn alle drie vrouwen die leven vanuit de kracht van hun religieuze idealen: bezield, standvastig en onvermoeibaar. Toch hebben ook zij heel menselijke kanten. Trotta heeft dat laatste mooi in beeld gebracht. Dat maakt Hildegard alleen maar herkenbaarder en aantrekkelijker. Ondanks al haar religieuze ijver was en bleef zij een mens van vlees en bloed. Naar mijn smaak is dat Trotta’s grootste verdienste met “Vision”.