donderdag 30 juni 2011

Dat is onmogelijk!


Soms denk ik wel eens dat de wereld van onwaarschijnlijkheden aan elkaar hangt. Er gebeuren allerlei dingen die volgens de wetenschap gewoon niet kunnen. Wetenschappers hebben immers bepaald wat waar is en wat niet. Ze hebben een aantal basisregels opgesteld die beschrijven hoe we ons de werkelijkheid moeten voorstellen. Toch rammelen veel van die regels aan alle kanten.

Neem nou bv. de hersendood. Volgens de gangbare definitie is iemand echt dood als hij hersendood is. Jammer genoeg is dat een fabeltje. Alleen al in Nederland zijn minstens 600.000 mensen hersendood geweest. Tóch zijn ze daarna weer bijgekomen. Is dat een reden voor medici om hun definitie van ‘dood’ bij te stellen? Helemaal niet. Een wetenschappelijke definitie of paradigma wordt pas bijgesteld als de wetenschappers, die ermee werken, onder de groene zoden liggen. De menselijke natuur is weerbarstig. Nu is een wetenschapper een mens. Wetenschappers zijn dus zo koppig als de neten.
Neem nou het feit dat mensen die een orgaan krijgen van iemand anders, heel vaak de eigenschappen van de donor overnemen. Volgens veel medische specialisten is dat onmogelijk. Maar het zijn juist hun patiënten die ons verzekeren dat ze door dat orgaan andere eigenschappen hebben gekregen. Ik heb een paar programma’s gezien op Discovery hierover. Verschillende mensen die een orgaan van een ander hadden gekregen, vertelden dat hun karakter er blijvend door was veranderd. Ook hun familieleden en vrienden bevestigden dat. Als proef op de som ging men na van wie ze dat orgaan gekregen hadden: karakteristieke eigenschappen van de donor bleken ze te hebben overgenomen. “Onmogelijk!” roepen veel medici. “En toch is het waar”, roepen veel patiënten. Wie zijn wij om hen niet te geloven?
Neem nou het fabeltje dat anti-psychotica goed zouden zijn voor demente bejaarden. Uit onderzoek is gebleken dat ze daardoor veel sneller overlijden. Toch gaat men gewoon door met die praktijken. De macht der gewoonte, zullen we maar zeggen.

Heel lang geloofde men dat je demente bejaarden, die slecht liepen, strak op hun stoel vast moest binden. Dat was lekker veilig want zo konden ze niet vallen. De oudjes kreunden er soms over, ze voelden zich als een ding behandeld. Maar opa moest het maar even volhouden zo, het was immers voor zijn eigen veiligheid. Tientallen jaren was men zo bezig. Nu pas komt er verandering in. Men ontdekte dat de conditie van bejaarden er hard door achteruit ging. Maar er moet hard voor geknokt worden om zulke praktijken terug te dringen. Mythen en fabeltjes leiden immers een hardnekkig leven.
Neem nou de werking van homeopatische geneesmiddelen. “Ze werken niet”, roepen veel medici in koor, “verbieden die handel”! Als reguliere medici de kans kregen zouden ze veel kruiden die gewoon in de natuur groeien verbieden om nog langer te groeien. Want veel kruiden werken nl. wel. St. Janskruid blijkt goed te werken om de stemming te verbeteren. Maar ook al is dat goed onderzocht, de reguliere medici blijven bij hun standpunt. Dogma’s komen immers niet alleen in de kerk voor, maar ook in de wetenschap: ze heten alleen anders.
De lijst met onmogelijke dingen is eindeloos. En toch gebeuren ze. Feiten en concrete ervaringen van mensen storen zich niet aan wat volgens reguliere wetenschappers al of niet mogelijk is. De werkelijkheid is veel gevarieerder, diepzinniger en creatiever dan de meeste mensen zich voor kunnen stellen. Toch is er één troost: wat nu nog onmogelijk lijkt, is over pakweg vijftig jaar heel gewoon. Men kan zich dan moeilijk voorstellen dat we zo eenzijdig tegen allerlei dingen hebben aangekeken. Als men dan hoort wat we in deze tijd allemaal hebben geloofd en voor hoeveel dingen we ons in onze onwetendheid hebben afgesloten, zullen er misschien ook wel mensen zijn die zeggen “Onmogelijk, dat geloof ik niet”.
Geloof me, zelfs dat is mogelijk.

zondag 26 juni 2011

De Nederlandse bezetting van Londen: een blinde vlek in de Britse memorie

De landing van de Nederlandse invasiemacht in Torquay, 5 november 1688.

Dat Britten nogal selectief omgaan met de geschiedenis, is voor de meeste mensen geen geheim. Voor hen is Groot-Brittannië immers nog steeds het middelpunt van de wereld. Niet voor niets loopt de nulmeridiaan over Greenwich, een voorstad van Londen. Dat het Engels als de lingua franca van deze tijd wordt beschouwd sterkt hen alleen maar in hun zelfingenomenheid.

Voor een objectieve geschiedschrijving heeft dat zo zijn nadelen. Zo denken veel Engelsen nog steeds dat hun land na 1066, toen Willem de Veroveraar naar de Britse eilanden overstak, niet meer met succes is aangevallen. Het is dan ook een verademing dat een Britse historica als Lisa Jardine dat beeld heeft bijgesteld. In haar boek “Going Dutch”, dat in 2008 verscheen, toont ze aan dat de succesvolle invasie die in 1688 door de Nederlandse stadhouder Willem III op het Engelse grondgebied werd uitgevoerd, niet een intern-Engelse aangelegenheid was, zoals dat meestal in Groot-Brittannië wordt voorgesteld. Zeker: Willem III was getrouwd met Maria Stuart, de dochter van de Engelse koning James II. Zijn echtgenote had als oudste dochter van de koning recht op de Engelse troon. Nog belangrijker was het feit dat Willem III als protestant door veel leidende figuren in Engeland werd gezien als de ideale opvolger van de katholieke James II. Een meerderheid van de Engelsen had schoon genoeg van de katholieke vorsten die hen op een absolutistische manier hadden geregeerd en de macht van het parlement hadden beknot. Daarom had zich een sterke Engelse lobby gevormd die de katholieke koning met buitenlandse hulp wilde verjagen. 
Toch is er ook een andere kant van het verhaal die de Engelsen lang hebben verzwegen omdat het niet goed past bij het beeld dat zij van hun land als soevereine natie hebben. De invasie van Engeland die Willem III ondernam had nl. ook puur strategische redenen voor de Republiek. De katholieke James II stond op het punt om, net als in 1672, een bondgenootschap tegen Nederland te sluiten met de Franse Lodewijk XIV. Dat moest natuurlijk worden voorkomen. Het meest effectieve middel was een invasie van Engeland, waarbij de macht door een protestantse leider werd overgenomen die het samen met de Republiek tegen Frankrijk kon opnemen. Willem III was daarvoor de aangewezen man.
Over de invasie van 1688, die in Engeland als “The Glorious Revolution” wordt aangeduid, bevat het boek van Lisa Jardine een aantal onthullende en verrassende feiten. Ze vergelijkt deze met D-day. Werkelijk elk detail was door Willem III tot in de puntjes voorbereid. Zo liet hij al maanden van tevoren tienduizenden exemplaren drukken van het pamflet waarin hij de invasie rechtvaardigde, de “Declaration”. Deze werden al vòòr zijn overtocht op verschillende plaatsen in Engeland in het geheim opgeslagen, zodat ze direct konden worden verspreid zodra de invasie van start was gegaan. Er werd zelfs een mobiele drukkerij mee aan boord genomen die na aankomst werd gebruikt om pamfletten te verspreiden onder de bevolking. Op die manier werd de publieke opinie listig bespeeld.
Toen Willems leger van 20.000 man, inclusief 7.000 man aan ruiterij, op 5 november 1688 in Torquay aan de Engelse zuidwestkust aan land was gegaan, presenteerde hij zich als de door God gezonden protestantse bevrijder van de katholieke dwingeland James II. Hij deed zijn uiterste best om te lijken op de ruiter op het witte paard uit het bijbelboek Openbaringen, die in de eindtijd de antichrist zal verslaan. Daarom trok hij op 18 december op een smetteloos wit paard Londen binnen, gestoken in een wit gala-uniform, geëscorteerd door ruiters op zwarte paarden. Op de Engelse toeschouwers maakte dat een onvergetelijke indruk; het “God bless you” was dan ook niet van de lucht. Van grote menigten moest Willem trouwens niets hebben; aan het eind van de intocht in Londen kneep hij er stiekem tussenuit om de tuinen van St. James Palace te bewonderen, waar hij als hovenier in geïnteresseerd was.
Tot het voorjaar van 1690 werd Londen en de wijde omgeving ervan bezet gehouden door Nederlandse elitetroepen. Willem III nam ruim de tijd om zijn macht in Engeland te consolideren en nam geen risico’s. Het is vooral het sterk Nederlandse karakter van deze bezetting die voor Engelsen onverdraaglijk was. Jardine concludeert dan ook: “Sinds het begin van de achttiende eeuw is een dikke muur van stilte gedaald rondom de Nederlandse bezetting van Londen 1688-1690. De hele kwestie kwam latere generaties zo onwaarschijnlijk voor dat het zowel door geleerden als door de bevolking met algemene instemming gewoon werd geschrapt uit de geschiedenisboeken.”

Kennelijk was en is het voor de Engelse zelfingenomenheid ondraaglijk dat hun land in 6 weken tijd door een vlekkeloos uitgevoerde invasie van een Nederlandse prins op de knieën werd gedwongen. Liever beschouwen ze dat als een puur Engelse aangelegenheid. Gelukkig zijn er nog historici te vinden die moeite doen om dit al te eenzijdige beeld recht te zetten. Dat het uitgerekend een Britse historica is die de Engelse zelfgenoegzaamheid op dit punt een tik op de vingers heeft gegeven, is daarbij mooi meegenomen.    

woensdag 15 juni 2011

BDE-onderzoek, eindeloos bewustzijn en bewustzijnsvernauwing


Wie enkele eeuwen geleden ketterse opvattingen verkondigde over God, hiernamaals of heelal moest voor zijn leven vrezen. De kans was groot dat hij op de brandstapel eindigde, in mootjes werd gehakt of op een andere, even pijnlijke manier naar de andere wereld werd geholpen. Het gebrek aan wetenschappelijke verbeeldingskracht bij de autoriteiten was vaak omgekeerd evenredig aan de creativiteit waarmee men ketterse nieuwlichters te lijf ging, vaak met fatale gevolgen.


Gelukkig ligt de tijd van hakblokken nu achter ons. Maar de weerstand tegen nieuwe ideeën is niet verdwenen. Er zijn nu andere manieren om mensen te lynchen als ze ideeën verkondigen die afwijken van wat door de meerderheid wordt geloofd. Tegenwoordig gebeurt dat meestal digitaal. Kennis van zaken is niet meer nodig, wel een toetsenbord, een p.c. en een internetaansluiting. De richtingenstrijd heeft zich van het marktplein en het gerechtsgebouw naar het internet verplaatst - de emoties zijn onveranderd dezelfde gebleven.  

De cardioloog Pim van Lommel is één van de mensen die dit aan den lijve heeft ondervonden. Na het verschijnen in 2007 van zijn boek “Eindeloos bewustzijn – een wetenschappelijke visie op de bijna-dood-ervaring” barstte de discussie hierover in alle hevigheid los. Veel bloggers, die dat boek niet eens hadden gelezen, verklaarden het voor onwetenschappelijk. Geleerden gingen op hun beurt ijverig aan de slag om de belangrijkste conclusies ervan onderuit te schoffelen.
De reden voor al dat gekrakeel ligt voor de hand: zijn conclusies waren vernietigend voor het medische paradigma dat ons bewustzijn het product zou zijn van onze hersenfuncties. In die gedachtengang verdwijnt ons bewustzijn bij de fysieke dood. Van Lommel toonde echter aan dat mensen tijdens de klinische dood vaak een veel helderder bewustzijn hebben dan tijdens het normale waakbewustzijn. Ze ontmoetten overleden vrienden en verwanten, kregen een andere, mooiere wereld te zien en soms ook een blik op dingen die nog moesten komen. Dat wijst erop dat onze geest de dood overleeft – en dat is iets wat veel mensen niet willen accepteren. Het heeft immers enorme consequenties voor onze manier van denken. Men dacht dankzij Verlichting en secularisatie van al die veronderstelde religieuze onzin af te zijn – en nu kwam er opeens een wetenschapper die meende dat hij het voortbestaan van ons bewustzijn na de dood had aangetoond? Afmaken die hap, want straks komt al die religieuze nonsens over hemel & hel weer terug, weliswaar verpakt in een wetenschappelijk jasje, maar daardoor nog veel moeilijker te bestrijden!
Paradoxaal genoeg zijn door die houding juist die groepen, die zichzelf als vertegenwoordigers van de Verlichting en de Vooruitgang beschouwen, verworden tot een achterhoede die een verbeten moddergevecht levert tegen nieuwe inzichten die door het BDE-onderzoek zijn verkregen. Wetenschappelijk gezien is het idee dat BDE’s slechts hallucinaties zijn als gevolg van zuurfstofgebrek in de hersenen volkomen onhoudbaar gebleken. In zijn boek “Herinneringen aan de dood” heeft dr. Michael B. Sabom, een cardioloog uit de VS, dit met grote precisie aangetoond. Bijna-dood-ervaringen treden immers op als er helemaal geen hersenactiviteit meer is. Klinisch gezien is de patiënt tijdens een BDE dus dood. Sabom kwam tot de conclusie dat een zuurstoftekort in de hersenen ongeveer dezelfde ervaringen veroorzaakt als psychedelische drugs. De consistentie, de helderheid en de grote cognitieve scherpte die kenmerkend zijn voor bijna-dood-ervaringen ontbreken dan echter. Ook van andere verklaringen, waarbij wordt uitgegaan van fysieke oorzaken, heeft hij aangetoond dat ze volledig onhoudbaar zijn, bv. de gedachte dat BDE's zouden ontstaan door chemische veranderingen in de hersenen tijdens het stervensproces.

Sabom is niet de enige die heeft aangetoond dat zuurstofgebrek nooit de oorzaak kan zijn van BDE’s. Uit de studies van Y.Henderson en H.W. Haggard - en een aanvullend onderzoek van R.M. McFarland - naar het effect van zuurstofgebrek in de hersenen, blijkt dat het waarnemingsvermogen van de mens bij het afnemen van de zuurstoftoevoer naar de hersenen steeds meer wordt verstoord. Dat staat in schril contrast met de enorme helderheid van geest die wordt beschreven door mensen die een BDE hadden. Sabom concludeert dan ook: “De reeks van gebeurtenissen die kenmerkend zijn voor een BDE wordt niet in gang gezet door de toenemende verlaging van het zuurstofniveau van de hersenen tot bewusteloosheid intreedt. Dus kan zuurstofgebrek in de hersenen geen verklaring vormen voor de wijze waarop een BDE zich manifesteert."
Is de discussie daarmee nu afgelopen? Absoluut niet. Er zijn veel meer pogingen gedaan om te bewijzen dat mensen tijdens een BDE niet echt dood zijn, of dat hun ervaringen het gevolg zijn van de chemische processen tijdens het sterven. De belangrijkste aanwijzing – hoewel geen wetenschappelijk bewijs - voor de echtheid van BDE’s wordt daarbij meestal over het hoofd gezien. De ingrijpende ervaringen die mensen hierbij hebben zorgen voor een complete verandering van hun persoon: ze worden vaak veel socialer, liefdevoller en minder ego-gericht. Wie aangeraakt wordt door de eeuwigheid hecht minder aan dit leven en meer aan alles wat het tijdelijke overstijgt: de liefde voor anderen, eerbied voor de wereld om ons heen, respect voor alles wat leeft.

Wetenschappelijk gezien schiet je daar misschien niet veel mee op, maar op de samenleving als geheel heeft het wel een grote invloed. Naar schatting hebben ca. 600.000 Nederlanders ooit een BDE gehad. Het zou mij niet verbazen als dat gegeven uiteindelijk de doorslag zal geven bij alle discussies die hierover worden gevoerd. De kans is groot dat de dood over niet al te lange tijd zal worden gezien als een verandering van het bewustzijn, niet als het definitieve einde ervan.  

maandag 13 juni 2011

De binnenwereld, New Age en het licht van Christus


De mystieke weg bestaat voor een groot deel uit een afdaling in het schimmenrijk van je binnenste. Zo vergaat het iedereen die er ernst mee maakt. Wie hem doorloopt, ziet niet alleen de grotten en spelonken in het zielenrijk, maar voelt, betast en proeft ze ook. Veel schimmen en gedrochten komt hij daar tegen. Veel monsters komen daar te voorschijn en grijpen hem naar de keel. Soms drijven ze hem zelfs naar de afgrond. Godzijdank draagt hij echter al die tijd - soms zonder het te weten - een fakkel in z'n hand, waardoor hij de weg door die grotten en spelonken vòòr hem kan blíjven zien.

Zonder die fakkel is hij reddeloos verloren. De mystieke weg is immers een poging tot inwijding, zonder kompas, door het onontgonnen gebied van het onbewuste. Toch komt men er altijd sterker uit te voorschijn. Niet door formules te prevelen, jezelf in een yogazit te knopen of oosterse technieken aan te leren. Nee. Het enige oriëntatiepunt bestaat uit het licht en de liefde van Christus. Maar dat is voldoende. Meer heb je helemaal niet nodig.

Zo verging het ook mij. Ik verlangde niet naar hokus pokus of geheimzinnige openbaringen der antieken, niet naar een cursus in wonderen of therapieën die trauma’s uit een imaginair vorig leven genezen. Alle wonderdoeners, New Age-goeroes en zelfbenoemde profeten, waanwijzen, predikers van de wereld, aurahealers, numerologen en hun paradijsvogel-achtige aanhang wees ik resoluut de deur, nadat ik af en toe van hun wonderlijke leringen had geproefd.
De uiterlijke, fysieke wereld – de alledaagse werkelijkheid – bestaat immers louter uit drogbeelden en illusies. Maar binnenin onszelf, met de vlam van onze geest, kunnen we weer de verbinding aangaan met de oneindige geestelijke wereld, waarvan Christus het middelpunt is. Ik heb zelf ervaren dat alle dingen (nou ja, bíjna alle dingen) mogelijk worden als je je innerlijk voor Hem openstelt en je hart toegankelijk maakt voor Zijn liefde.

Goddelijk zijn wij, maar dan alleen in aanleg. Volgens de aanhangers van New Age zijn wij echter allemaal goden. Daarmee doelen zij op het ego dat zichzelf op de troon zet. Ons werkelijke startpunt is echter helemaal niet het innerlijk. We zijn immers geen ongeschapen, maar geschapen wezens. Zoals we ooit zijn ontstaan van buitenaf, door een wilsdaad van God, waarna we gedurende miljarden jaren van die oorsprong zijn afgedwaald omdat we wegtuimelden uit het Oerlicht, zo zullen we ons ook weer een weg terug moeten vechten, terug naar Hem bij wie onze levenstocht begon.

Van ons bestaan vòòrdat wij op aarde kwamen, weten we vrijwel niets. We dronken immers van de Lethe, de rivier der vergetelheid, voordat wij hier werden geboren. Toch zijn de herinneringen aan de voorgeboortelijke wereld niet helemaal verdwenen. Af en toe verschijnen nog flarden daarvan op het netvlies van onze ziel. Het zijn niet de concrete herinneringen zelf die ons dan te binnen schieten, maar het besef dát we er ooit herinneringen aan hadden, zoals een oude man nog vagelijk weet dat hij in zijn vroegste jeugd in een klein dorpje heeft gewoond, zonder dat hem nog scherpe beelden voor ogen staan van het huis of het dorp waarin hij zijn eerste levensjaren sleet. Zo is het gesteld met die voorgeboortelijke herinneringen; ze ontglippen ons als een schim die je vanuit je ooghoeken maar ternauwernood kunt zien, maar opeens verdwenen is zodra je er gericht naar kijkt.

Als wij niet uit het hoge licht waren getuimeld, hadden we nooit hoeven te incarneren op deze duistere wereld die in de greep is van de illusie en de schone schijn. We kunnen ons alleen bevrijden uit de greep van die wereld vol maya door het licht van Christus in ons binnenste toe te laten. Dan doorlicht Zijn liefde ons hart en vlamt het op in liefde voor Hem die ons schiep.
Maar wie – zoals vaak binnen New Age gebeurt - in het labyrint van zijn innerlijk blijft dwalen in de hoop daar het mystieke goud van de alchemisten te vinden, raakt het spoor bijster en verliest zichzelf in eindeloze spiegelingen, drogbeelden en waanbeelden van wijsheid. Waarom? Omdat je je dan bevindt in spiegelzalen vol oud, gebroken licht. Het is afgeleid licht dat je daar door de gangen ziet spelen, stuifmeellicht dat op een zomerdag door het dakraam van een grote zolder binnenvalt en een lichtkolom vol dwarrelend stof vormt in een voor het overige donkere zolderruimte. Het eigenlijke licht van de zon zul je daar nooit vinden, alleen maar reflecties van reflecties daarvan...

Ik zoek mijn heil uiteindelijk in de wereld van de geest buiten me én in m'n binnenste. Het gaat mij om de wisselwerking tussen binnen en buiten, om het laten doorlichten van het hart door Christus. Goden zijn wij, maar dan alleen in aanleg. Pas door de vonk van God in ons binnenste toe te laten worden we gewekt, niet door eindeloos in onszelf rond te cirkelen, zoals New Age de mensen vaak voorhoudt.
De verheerlijking en vergoddelijking van het ego is dan ook één van de grootste spirituele valkuilen van deze tijd. Laten we nooit vergeten dat onze wil en onze liefde wel heel erg belangrijk zijn, maar dat al onze inspanningen pas gezegend worden als we ons liefdevol verbinden met onze Vader. Op eigen kracht draaien we vroeg of laat vast. Maar verbonden met Hem openen zich verten waar we ons nu nog geen voorstelling van kunnen maken.

donderdag 9 juni 2011

De dictatuur van de olifant met het kunstgebit


Vorige week verscheen “Zwevende gelovigen – oude religie en nieuwe spiritualiteit” van Joep de Hart. Als wetenschappelijk medewerker van het Sociaal en Cultureel Planbureau deed hij uitgebreid onderzoek naar de stand van zaken op religieus en spiritueel gebied in Nederland. Er wordt immers wat afgeloofd in ons landje. Parabeurzen hoppen als reizende circussen van het ene provinciestadje naar het andere, astrologen, waarzeggers, auralezers en andere wonderdoeners trekken volle zalen en boeken van alternatieve dominees als Hans Stolp vinden gretig aftrek. In schril contrast daarmee kwijnen de kerken in vergetelheid weg. Dominees preken nog slechts voor een handjevol bejaarden die rijp zijn voor het verpleeghuis en ook de pastoor ziet zijn vergrijzende schare met het jaar slinken. Alsof dat nog niet genoeg is worden veel kerken afgebroken en verbouwd tot studentenhuizen, wasserijen, kroegen of erger.

Er zijn dus twee duidelijke trends zichtbaar: de afkalving van de traditionele kerken en de opkomst van de nieuwe spiritualiteit. Om ze helder van elkaar te kunnen afbakenen maakt De Hart onderscheid tussen religie en spiritualiteit. De eerste term gebruikt hij vooral voor de aanhangers van de kerken, terwijl hij de term spiritualiteit reserveert voor alles wat meer met beleving, intuïtie en ervaring te maken heeft; dat vindt vooral buiten de kerken plaats.  
Die laatste groep is behoorlijk groot: ongeveer een kwart van de bevolking is geen lid van een kerk, maar wel geïnteresseerd in spiritualiteit. Het is vooral deze groep die vroeger bij veel onderzoeken naar religiositeit buiten de boot viel omdat men alleen het geloof van kerkleden onderzocht. Gelukkig wordt daar nu steeds meer rekening mee gehouden.
Een opvallende conclusie van “Zwevende gelovigen” is dat kerkelijke gelovigen, hoewel ze nog geen 40% van de bevolking vormen, veel vaker dan andere groepen betrokken zijn bij vrijwilligerswerk. Heel veel culturele en maatschappelijke organisaties zouden zonder hun inzet niet eens kunnen bestaan. Ook onder buitenkerkelijke gelovigen kom je trouwens meer vrijwilligers tegen dan onder groepen die helemaal niets met het geloof te maken willen hebben.
Zo bezien heeft geloof een heel nuttige functie. Door hun geloof creëren mensen allerlei netwerken die zich ook vertalen in maatschappelijke organisaties en culturele instellingen. Het is dan ook vreemd dat vooral militante atheïsten - waarmee ik niet de 14% atheïsten bedoel die zeker weten dat er geen god bestaat maar andersdenkenden niet bestrijden – vaak beweren dat het geloof schadelijk is voor individu en maatschappij. Het geloof zou als middel van onderdrukking en infantilisering worden gebruikt om de mensen aan te passen aan een systeem dat een kleine, bevoorrechte groep goed van pas komt.
Een kardinale fout die ze daarbij maken, is dat hun beeld van ‘de gelovige’ vooral slaat op de situatie van pakweg een eeuw geleden. Ze denken daarbij aan de fabrieksdirecteur die de arbeiders arm, en de pastoor die hen dom hield. Het geloof is daarbij een middel tot onderdrukking van de werkende klasse, als ‘opium van het volk’, zoals Marx het definiëerde. Met het geleidelijke verdwijnen van de kerken gaat die vlieger al lang niet meer op. Het zijn nu vooral de nieuwe spirituelen zonder binding met een kerk die de toon aangeven. Bovendien blunderen atheïsten door hun vrijage met de allang achterhaalde evolutietheorie. Er is nog nooit een missing link tussen twee soorten gevonden. Ook de door atheïsten aangehangen oerknaltheorie lijkt achterhaald. Wetenschappelijk bezien staan ze op glad ijs.  

Toch beroepen ze zich vaak op hun wetenschappelijke basis, waarbij de natuurwetenschappen favoriet zijn. Dat is een vreemde redenering: de wetenschappen nemen immers geen metafysisch standpunt in en kunnen dan ook niet worden gebruikt om aan te tonen dat het wereldbeeld van gelovigen niet zou kloppen. Wetenschap en geloof spreken een andere taal, het zijn verschillende benaderingen van de werkelijkheid. Ze sluiten elkaar dan ook niet uit. Ook onder wetenschappers vind je immers gelovigen, en het Vaticaan heeft een eigen sterrenwacht.

De mens is een spiritueel wezen en heeft behoefte aan een niveau van de werkelijkheid dat buiten het alledaagse en het zichtbare valt. Mensen die helemaal nergens in geloven zijn er heel weinig.  Deze mensen zijn, om met Joep de Hart  te spreken, even zeldzaam als een olifant met een kunstgebit. Het spreekt vanzelf dat pogingen van deze kleine, militante groep om anderen dictatoriaal het zwijgen op te leggen dan ook gedoemd zijn om te mislukken. Hun campagnes lijken op een aanval vanaf een roeiboot op een vliegdekschip. Onbegonnen werk dus. Geloof - of je het nu religie of spiritualiteit noemt - is altijd al een heel belangrijke drijfveer van de mens geweest. Onze kunst- en cultuurgeschiedenis is zonder religie zelfs ondenkbaar. Het is naïef om te denken dat daar ooit verandering in zal komen. De mens kan er nu eenmaal niet zonder. Met of zonder kunstgebit.