maandag 24 september 2012

Is er nog toekomst voor de religies?


 
De simplistische manier waarop veel journalisten tegenwoordig denken en spreken over religie is echt tenenkrullend. Zonder het openlijk te zeggen wordt maar al te vaak verondersteld dat gelovigen vertegenwoordigers zijn van een soort achtergebleven levensgolf, naïevelingen die kruisjes slaan als hun iets ergs overkomt, domkoppen die vast blijven houden aan goden die slechts de producten zijn van hun retrograde fantasiewereld. Een markant voorbeeld van dat type godsdiensthaters is Jeroen Pauw.  Kluun schreef in zijn in 2010 verschenen boekje "God is gek – de dictatuur van het atheïsme" ook al over de stupide manier waarop deze man tegen gelovigen aankijkt. Dat geldt ook voor veel van zijn collega’s. Hun hooghartige, zelfgenoegzame ontkenning van het bestaan van een geestelijke werkelijkheid staat in schril contrast met hun gebrekkige kennis van religies en buitenzintuiglijke verschijnselen.
Toch is nog steeds het grootste deel van de Nederlanders gelovig. Ongeveer veertig procent is lid van een kerk, bijna een kwart wordt gerekend tot de 'niet-kerkelijke spirituelen'.  Een wat kleiner gedeelte is agnost. Echte atheïsten zijn maar een kleine minderheid, namelijk 14%. De onderzoeken, die de afgelopen jaren zijn verricht naar de religiositeit van de Nederlandse bevolking, geven allemaal datzelfde beeld te zien.  Daarom vraag ik me af hoe het komt dat veel opinieleiders zo'n uitgesproken atheïstisch standpunt innemen. Ze vertegenwoordigen immers niet de overgrote meerderheid, die wel degelijk in een andere, geestelijke werkelijkheid gelooft – in welke vorm dan ook. Ik denk dat het komt doordat het onder linkse intelligentsia trendy is om zich uit alle macht af te zetten tegen alles wat naar autoriteit en verzuiling riekt – en de kerken worden bij uitstek als bolwerken van autoritarisme, dogmatisme en onderdrukking gezien.

Niettemin is het de vraag of religiositeit en kerkelijkheid zonder meer op één lijn mogen worden gesteld. De onderzoeken, die de afgelopen jaren hiernaar zijn verricht, geven duidelijk aan dat veel mensen zich van de kerk hebben afgekeerd, maar niet van spiritualiteit. New Age – een amalgaam van allerhande groepen en groepjes – is zo langzamerhand getalsmatig even groot geworden als de traditionele kerkgenootschappen, zo niet groter. Toch staat deze stroming niet sterk in zijn schoenen: het is een reus op lemen voeten.  New Age kenmerkt zich vooral door het vrijblijvende karakter ervan en door ‘reli-shopping’ – het bij elkaar scharrelen van ingrediënten uit allerhande, vaak met elkaar strijdige tradities. Het lijkt dan ook vooral een modeverschijnsel. De opkomst van het Nieuwe Tijdsdenken kan niet verhullen dat de ervaring van een andere, niet-ruimtelijke en niet-tijdelijke werkelijkheid langzaam aan het verdwijnen is. De spiegeltjes en kralen van New Age zijn een voorbijgaand en ook erg commercieel verschijnsel. Denk maar eens aan de vele parabeurzen, waar helderziende standwerkers, zolderkamerastrologen en Klazien-uit-Zalk-achtige types op een achternamiddag hun koopwaar aanbieden.
Betekent dat nu dat de toekomst voor de wereldgodsdiensten er somber uitziet? Gaan zij op den duur helemaal verdwijnen? Ik denk het niet. Als je kijkt naar de geschiedenis van de mensheid – vooral naar de grote lijnen ervan – lijkt het er meer op dat het atheïsme zijn beste tijd heeft gehad, vooral na de val van de Muur en het communisme, de meest atheïstische ideologie die de mensheid ooit heeft gekend.  Wie die grote lijnen in het oog houdt, ziet ook nog iets anders.    

Net als de laatste episoden van het Romeinse Rijk wordt ook onze tijd gekarakteriseerd door megalomane bouwwerken, sociale onrust, angst voor vreemdelingen en voortwoekerend ongeloof. Ik geloof dan ook dat onze beschaving-  of wat daarvoor doorgaat - het niet erg lang meer uit zal houden, in elk geval niet in de huidige vorm. Dat ook de religie zich zal vernieuwen, staat vast. Perioden van ongeloof hebben nooit zo heel erg lang geduurd. En mensen die het bestaan van een andere, geestelijke wereld hebben ontkend en er de spot mee dreven, waren er ook altijd al. Maar hun meningen waren nooit meer dan onbeduidend gekrabbel in de marge van de geschiedenis. Daar verandert geen breinbaas als Dick Swaab iets aan, noch een atheïstische curiekardinaal als Richard Dawkins.

De diepe, voortgaande impuls van de menselijke geschiedenis is spiritueel van karakter, omdat de mens een spiritueel wezen is. Religies zijn ontstaan doordat de mens een andere werkelijkheid ervoer en daar door rituelen en tradities vorm aan gaf. Die tradities raakten steeds meer versteend en verstard. Dat neemt niet weg dat religieuze ervaringen van alle tijden zijn. Altijd en overal hebben mensen dat andere bestaansniveau ervaren en er uitdrukking aan gegeven. Daarom zullen religies zich hooguit vernieuwen en van vorm veranderen als ze zich van hun verstarde rituelen en machtsstructuren hebben bevrijd. De geestelijke wereld, die aan de basis van de menselijke ervaring ligt, verandert zelf niet. Daarom geloof ik niet dat er ooit een eind komt aan de dominante kracht van religies – hoe men daar verder ook over mag denken.

woensdag 19 september 2012

Helgoland 2012 - (2)


De karakteristieke rotsen van Helgoland, met helemaal links 'lange Anna´,
het tegenwoordige symbool van het eiland. Het is een meer dan 40 meter hoge rots.

“Welkoam ipp Lunn” stond er in reusachtige letters op de kade toen we bij het eiland aankwamen. Dat is de Noord-friese manier om je welkom te heten. Helgoland is van oorsprong een Fries eiland. De plaatselijke variant ervan is het ‘Halunder’. Jammer genoeg wordt het nauwelijks meer gesproken. De conservator van het museum vertelde me dat er nog maar zo’n 80 sprekers van die taal over zijn. “Met enige moeite kan iemand, die het Fries uit Nederland goed beheerst, een spreker van onze eilandtaal verstaan”, zei hij, “maar dan moet je wel langzaam spreken”. Me dunkt dat de meeste Friezen er geen koekjes van kunnen bakken. Ik ook niet trouwens, want ik ben een Groninger.
 
De naam ‘Helgoland’ betekent ‘heilig land’. Toen het eindelijk lukte om de stugge Friezen, die aan hun eigen goden wilden vasthouden, te bekeren tot het christendom, werd hun eiland meteen heilig verklaard. Tegenwoordig valt het met die heiligheid wel mee. Men dient er nu de Mammon. Als je vanaf de kade het stadje binnenloopt, struikel je over de grote en kleine winkels waar je ‘zollfrei’ sterke drank, juwelen, parfums, chocola, tabak en optiek kunt kopen. Omdat je er geen btw hoeft te betalen, wordt het eiland overstroomd met Duitse dagjesmensen die met grote boodschappentassen de straten afschuimen op zoek naar goedkope drank en sigaretten. Jongelui zie je er maar weinig; wat er door de nauwe straatje scharrelt zijn bijna allemaal Duitsers van middelbare leeftijd.

Dat Helgoland een toeristische trekpleister van jewelste is geworden, is niet zo’n wonder. Het is een adembenemend mooi eiland, met hoge, roodbruine rotsen die wel zo’n 60 meter boven de Noordzee uitsteken. De westkust van het eiland bestaat uit een hele serie kliffen waar je een schitterend uitzicht hebt op de zee en op de vogelkolonies die er op de rotsen nestelen. Een wandelroute van zo’n 3 kilometer voert je langs alle mooie plekjes.

In de oorlog is het eiland verschillende keren door de RAF gebombardeerd. Sporen van bomkraters zijn hier en daar zelfs nog zichtbaar. Dat is niet helemaal toevallig. De Kriegsmarine had er een basis voor de U-booten die Engelse koopvaardijschepen naar de kelder probeerden te jagen – vaak met succes. Op 18 april 1945 hebben de Engelsen daarom geprobeerd het eiland compleet met de grond gelijk te maken. Tevergeefs. Na de oorlog hebben ze alles, wat nog restte uit de nazitijd, in de lucht laten vliegen. De zuidpunt van het eiland is daarbij in zee gestort.

Voor de Friezen heeft Helgoland nog steeds een heilige, bijna mystieke betekenis. Eens in de drie jaar komen Friezen uit alle gewesten – Westerlauwers Friezen uit Nederland en Oost- en Noord-Friezen van de Duitse kusten en eilanden – op het eiland samen. Het is het hart van het oude, middeleeuwse Friesland, het geografische middelpunt van alle oorspronkelijk Friestalige gebieden.

Het mooiste, maar ook meest tragische symbool daarvan vind ik de ‘Likedeelers’, woeste zeerovers die rond 1400 de Nederlandse, Duitse en Scandinavische kusten onveilig maakten. Hun aanvoerder was Klaus Störtebeker. Ze beschikten over een eigen vloot, die in 1389 tijdens een Deense aanval op Stockholm door de Zweden te hulp werd geroepen om de stad tijdens een belegering te bevoorraden. Ze slaagden erin de aanvallers te verjagen. Na dit krachtstaaltje pakten ze echter hun slechte zeeroversgewoonten weer op. De Nederlandse en Duitse autoriteiten zagen hen daarom als een bedreiging voor hun handelsbelangen en joegen de Likedelers rond 1300 voor de kust van Helgoland naar de kelder. Iets van de trotse, onafhankelijke geest van Störtebeker kom je nog steeds in alle Friese gewesten tegen. Men noemt hem ook wel ‘de Robin Hood van de Noordzee’. Op veel plaatsen wordt deze Friese zeerover tegenwoordig nog als een held vereerd. Een sloep met de naam van deze zeeheld voer ons zelfs terug naar de veerboot toen we twee dagen later van het eiland vertrokken.

zaterdag 8 september 2012

Helgoland 2012: een reis met hindernissen


Soms zit alles tegen als je op vakantie wilt: de kinderen blêren achter in de auto, het huisje dat je had gehuurd blijkt maar half zo groot te zijn als op de website van het park stond vermeld en je laptop wordt gejat als je de auto onbeheerd achter hebt gelaten om een hapje te eten. Een dergelijke reis naar Helgoland beleefden wij gisteren ook. Het was onze bedoeling om in Wilhemshafen aan boord te gaan, maar daags ervoor werden we door de rederij gebeld dat het weer zó slecht zou worden, dat de veerboot naar Helgoland niet uit zou varen. Wel konden onze kaarten worden omgeboekt naar een trip vanuit Bremerhafen. Gelukkig is dat vanuit onze woonplaats maar een half uurtje extra rijden; dat viel dus mee. Daarom vertrokken we vrijdag in alle vroegte naar die havenstad. Onze TomTom hadden we ingesteld op de postcode van de zeehaven, omdat hij het adres van de aanlegplaats niet kon vinden. Achteraf gezien bleek dat niet zo handig, want we hebben wel een half uur rondgereden langs allerlei steigers en kaden met schepen voordat we op de plek van bestemming aankwamen. Drie keer heb ik de weg gevraagd. Twee keer werd ik met een kluitje in het riet gestuurd. Gelukkig kreeg ik bij mijn derde poging een bruikbaar antwoord. Dat was wel nodig ook, want de tijd begon te dringen. De boot naar Helgoland vaart maar één keer per dag. Buiten adem kwamen we zeven minuten voor vertrek op het schip aan.

We dachten dat het met ‘das slechtes Wetter’, dat in Duitsland was voorspeld, wel mee zou vallen. In het begin leek dat ook zo. We voeren weg bij een kalme zee en weinig wind. Helaas zaten we niet zo ver van een groepje Duitse jongelui, dat al om negen uur flink begon te hijsen. Naarmate het tochtje vorderde nam hun stemvolume toe en schalde de ene platte grap na de andere door het restaurant. Uiteraard vormden gekleurde medemenschen daarbij een geliefkoosd mikpunt.

Na ongeveer twee uur varen kwamen we in een gebied met heel veel zeegang terecht. Sommige golven waren zeker drie meter hoog. Glazen en kopjes rolden van tafel, en geluiden van brekend glaswerk vermengde zich met het gejoel van de drinkebroers die niet meer bijkwamen van het lachen, vooral niet toen een paar mooie meiden niet goed werden van de deining en stilletjes in een hoekje kropen om de storm af te wachten. In een atmosfeer van bierwalm, dronkemanspraat en kotsende medepassagiers bereikten we pas tegen enen Helgoland, dat mistig opdook uit de Noordzee. De meeste passagiers zagen nog bleekjes om de neus toen we overstapten in de sloep die ons naar het eiland moest brengen.
’s Middags konden we in ons hotel uitstekend gebruik maken van het internet via een wifi-verbinding. Omdat het hotel reclame maakte met gratis internet, had ik mijn laptop meegenomen. Da’s leuk voor de thuisblijvers, dacht ik. ’s Avonds om een uur zeven viel de verbinding jammer genoeg opeens uit. Ik ben al snel naar beneden gegaan, op zoek naar de hoteleigenaar. Deze man, een vlot babbelende Italiaan, die mij door zijn mimiek en kolderieke grappen aan  Alberto Begnini doet denken, gaf mij te verstaan dat hij ooit wel een wifi-netwerkje in zijn hotel had gehad, maar ermee opgehouden was omdat er wel eens problemen mee waren geweest. Waarschijnlijk hadden we tijdelijk gebruik kunnen maken van de wifi van een belendend hotel. Als ik wilde internetten, moest ik maar naar een internet-café. Surfen met mijn mobieltje kon natuurlijk ook, merkte hij op – alsof ik dat nog niet wist.

Vanuit dat internetcafé heb ik zonet dit verhaal geupload. Gelukkig is het weer vandaag uitstekend. Daarom zijn we vanmorgen naar Düne gevaren, het zustereiland van Helgoland. Daar bevindt zich ook een vliegveld waar regelmatig vliegtuigen aankomen uit Heide, Büsum en Bremerhafen. Ook zijn er nog resten te zien van de verdedigingswerken uit de Tweede Wereldoorlog. Helgoland is in de oorlog nl. heel vaak gebombardeerd. Er bevond zich een marinebasis van waaruit de Kriegsmarine aanvallen ondernam op koopvaardij- en marineschepen van de gealliëerden. De bewoners zaten in die periode heel vaak in het enorme stelsel aan gangen en bunkers dat onder het rotsmassief, waaruit het eiland voor een groot deel bestaat, is aangelegd. Het leek ons erg de moeite waard om die onderaardse gangen onder leiding van een gids te bekijken. Bij het VVV-kantoor wachtte ons echter een nieuwe teleurstelling: de “Bunkerführung” was tot en met zondag volgeboekt.