Triomfantelijk keken Manu en Hori elkaar aan: de zon bestond dus toch! Het heldere, warme licht aan de hemel was méér dan een optische illusie, wat doctor Swabius en zijn wetenschappelijke kliek ook beweerden. Hun apensnuiten glommen van opwinding: eindelijk was bewezen dat de zon een echt hemellichaam was en geen gezichtsbedrog!
Maanden lang hadden ze in
het diepste geheim gewerkt aan een zeil dat de warmte van de zon opving en
omzette in energie. Daardoor kon het snel opstijgen en aan de zwaartekracht van
hun apenplaneet ontsnappen. Het nietige scheepje, niet groter dan een flinke boekenkast,
hadden ze op een zonovergoten ochtend opgelaten op een open plek in het bos. Pijlsnel
won het hoogte. Na een dag ontsnapte het aan de zwaartekracht en zette koers
naar het grote licht dat dagelijks aan de hemel te zien was. En eindelijk, na
een half jaar, konden ze het in de telescoop zien verbranden terwijl het in een
steeds sneller tempo naar de zon toe viel.
Ze gaven hun telescoop een
zwieper. Wat voor bewijzen wilden die wetenschappelijke horken nog meer? Dat
grote ding in de lucht was verdorie écht, het was rond, stevig en behoorlijk
zwaar. Hoe had hun scheepje er anders op kunnen neerstorten? Weg met dat
verrekte bijgeloof dat tegenwoordig voor wetenschap doorging! Dat alleen dingen
die je vast kon pakken echt waren, was grote onzin. De zon en de lichtjes die
je ’s nachts kon zien waren net zo goed materieel en hard als de klomp aarde
waar ze op woonden. Wanneer begrepen die ellendelingen dat nu eens?
De volgende morgen stonden
ze in alle vroegte op om het de andere bewoners van de stad te vertellen. Daardoor
verspreidde het nieuws over de zon zich als een lopend vuurtje. De foto’s die
Manu en Hori van het neerstortende scheepje hadden gemaakt, gingen van hand tot
hand. Al snel werden er kopieën van gemaakt.
Jammer genoeg was niet iedereen blij met deze ontdekking. Zo werd er ’s nachts ingebroken in het huis van Manu; de opnamen die moesten bewijzen dat er dingen konden neerstorten op de zon, werden daarbij meegenomen. Bovendien kregen de vrienden de volgende dag bezoek van een ambtenaar van het Ministerie van Waarheid. Hij werd vergezeld door een paar geüniformeerde assistenten.
“Jongelui, we hebben gehoord dat jullie zonder
voorafgaande toestemming een eh… luchtschip hebben opgelaten met als doel de
staatsdoctrine te ondermijnen. Toen dat vliegende voorwerp door onbekende
oorzaak is verbrand, hebben jullie het gerucht verspreid dat het op de zon is
gebotst, ook al beseften jullie dat zoiets onmogelijk is. Alleen dingen die
tastbaar zijn, zijn echt; al het andere is een zinsbegoocheling en verwart slechts
de geest! Wat is daarop jullie antwoord?!”
“We wilden bewijzen dat er buiten onze wereld nog andere hemellichamen zijn”, legde Manu uit, “en daarom hebben we het scheepje naar de zon laten vliegen totdat het erop neerstortte. Het is toch niet verboden om te kijken of iets, wat al heel lang voor waar is gehouden, wel klopt? Wie betwist ons het recht om in alle vrijheid te experimenteren? Staat er niet in het Boek van de Bouwer van de Kosmos geschreven dat elke aap vrij is, omdat hij geschapen is met een vrije geest die alles mag onderzoeken?”
“Dat recht hebben jullie
niet!” brieste de ambtenaar. “Nog nooit heeft iemand kunnen bewijzen dat buiten
onze wereld iets tastbaars in de vrije lucht rondvliegt, noch boven, noch
beneden ons. Alleen wat we kunnen vastgrijpen, kneden, samenpersen en bewerken
voor allerlei toepassingen is echt; al het andere is een illusie. Jullie zijn
vijanden van de Grote Swaab, die ons heeft laten zien hoe we de Wet van de
Bouwer van de Kosmos moeten uitleggen! Mannen, grijp deze wetsovertreders, waar
wachten jullie nog op? Breng deze staatsvijanden ter dood!”
Vijf uur in de ochtend.
Volgens de wetten van de apenplaneet moeten executies nog voor zonsopgang
worden uitgevoerd. Geboeid aan handen en voeten bestijgen onze beide vrienden
het schavot. Een menigte kijkt zwijgend toe. Enkele vrouwen huilen, sommige
mannen ballen hun vuist. Zwijgend horen Manu en Hori hoe de rechter het vonnis
voorleest. Daarna knielen ze op het schavot. Het zwaard van de beul blinkt
onheilspellend in het ochtendgloren. Met twee snelle houwen van het zwaard
wordt het vonnis voltrokken. De onthoofde gestalten stuiptrekken nog even na,
een golf van ontzetting gaat door de rijen. Dan strijkt het eerste zonlicht
door de verten: geel, purper, violet.
Zwijgend druipen de toeschouwers af. Angst staat in hun ogen te lezen. Wie durft zich te verzetten tegen de Grote Swaab? Maar anderen werpen woedende blikken naar de gerechtsdienaren. Hoe lang moet deze waanzin nog duren? Wordt het niet tijd voor een revolte?
Hoopvol kijken ze naar de
zon, die zich steeds verder boven een verre bergkam in het oosten verheft. Ook
de nacht van de geest zal verdwijnen, oplossen alsof hij er nooit is geweest.
Nog even.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten