donderdag 30 augustus 2012

Enkelbanden in de GGZ: het moet niet gekker worden


 
Stel dat je manager bent van een GGZ-kliniek en met een lastig probleem wordt opgezadeld. Een vrouw, die op een open afdeling zit en dus vrij in en uit mag lopen, wordt af en toe in de stad gesignaleerd terwijl ze zit te bedelen. Soms moet je haar met de auto ophalen omdat omstanders de politie hebben gebeld. Dit gaat al een tijdje en je hebt geen personeelsleden om haar fatsoenlijk te begeleiden, zodat kan worden gekeken hoe dat probleem is ontstaan en wat eraan kan worden gedaan. Toch moet dit ophouden. Wat doe je dan?

Een noordelijke GGZ-kliniek heeft hier kort geleden een oplossing voor gevonden: doe die vrouw een enkelbandje om, zoals dat ook wel gebeurt met pedofielen, verkrachters en ander schorriemorrie. Maak aan die enkelband een zendertje vast, dat in verbinding staat met een ontvanger aan het eind van de afdelingsgang. Plaats nu een alarminstallatie in het kantoortje van de verpleging. Zodra de vrouw zich meer dan 20 meter van haar kamer heeft verwijderd, gaat er een alarm af en komt er een zorgmiep aangetrippeld die mevrouw met ferme hand terug moet brengen naar haar kamer. Het probleem is opgelost. De patiënte heeft in feite electronische detentie gekregen.

Ik vind deze aanpak niet alleen wreed, ik vind hem ook schokkend.  Hetzelfde middel, dat bij zware criminelen wordt gebruikt om te voorkomen dat ze verboden stadsdelen afschuimen, wordt nu ook toegepast op patiënten in de psychiatrie, die alleen maar over hun toeren zijn. Toch voelen GGZ-bestuurders hierbij geen enkele scrupule, ook al is uit diverse onderzoeken bekend dat  het geestelijk heel zwaar is om voortdurend een apparaat bij je te hebben dat al je bewegingen registreert en onmiddellijk afgaat als je buiten het gebied komt waarin je vrij rond mag lopen. Voor mensen met een psychiatrische handicap lijkt het me dan ook een veel te zware maatregel. Het is een justitieel middel om iemand te controleren en te beheersen, maar zeker geen behandelinstrument. Ik denk dat die afdeling dan ook veel meer aan begeleiding van die patiënte moet doen in plaats van haar dag en nacht electronisch te volgen alsof zij een zware crimineel zou zijn die nauwlettend in de gaten moet worden gehouden.
Bovendien is het vernederend. De andere patiënten van die afdeling mogen namelijk wel vrij in- en uitlopen; zij vormt de enige uitzondering daarop. Daar komt nog bij dat ik verschillende keren in die kliniek ben geweest als contactpersoon van iemand die er opgenomen was. Al die keren moest ik uitgebreid door de gangen lopen zoeken voordat ik iemand van het verplegend personeel aantrof. Soms was er zelfs geen enkel personeelslid op die afdeling te vinden. Omdat het een open vleugel is van een GGZ-kliniek met een minimale personeelsbezetting is deze vrouw nu het grootste deel van de tijd alleen. Ik vind zoiets echt niet kunnen. Personeelsgebrek mag niet op deze manier op patiënten worden afgewenteld.  
Ik heb me ook afgevraagd of dit wettelijk gezien zomaar kan. Voor mijn gevoel mag dit namelijk niet. In een rapport dat is verschenen over de toepassing van EVS - Electronische Volg Systemen – staat klip en klaar dat deze methoden niet geschikt zijn voor psychiatrische patiënten. Geestelijk en emotioneel vormt dit middel voor hen een te zware belasting, zeker als ze door hun problemen toch al achterdochtig of angstig zijn geworden.  
Dit voorval doet me een beetje denken aan Brandon, de jongen over wie vorig jaar zo veel ophef ontstond omdat hij in een paar kamers zat opgesloten. Als er iemand bij hem op bezoek kwam, werd hij ook nog aan een riem vastgebonden die aan de muur was bevestigd. Bij de patiënte, die men een enkelbandje om heeft gedaan, is het tuigje niet zichtbaar, maar het werkt wel op dezelfde manier: als ze verder loopt dan de gang waaraan haar kamer gelegen is, gaat er in het kantoortje van de verpleging een alarm over.
Dankzij de marktwerking in de zorg lopen over een tijdje misschien ook veel patiënten in de GGZ electronisch aan de leiband. Het zou mij niet verbazen als de GSM-zendertjes op den duur nog als een chip in het lichaam worden geïmplanteerd. Dan ben je er tenminste zeker van dat er geen trucs met enkelbanden worden uitgehaald. Psychiatrie anno 2012: goedkoper kunnen we het niet maken, wel wreder.  

Zie ook deze pagina.

vrijdag 24 augustus 2012

Briljante Brit zet Big Pharma in zijn hemd





Het gebeurt niet vaak dat je een boek in handen krijgt dat loepzuiver aantoont wat er allemaal mis is met de farmaceutische industrie en al die smeerlapperijen ook nog op een superieure, onderkoelde manier beschrijft. “Doctoring the mind” van Richard Bentall is zo’n werkje. Deze klinisch psycholoog van Britse bodem is niet de eerste de beste. Hij staat bekend als een vlijmscherpe criticus van het hele systeem van de GGZ. Bentall richt zijn pijlen vooral op de etikettenplakkerij binnen het psychiatrische wereldje. Dat leverde hem in 2004 al een prijs op van de British Psychological  Society vanwege zijn boek “Madness explained: Psychosis and Human Nature”. 

In zijn nieuwste boek gaat hij nog een stapje verder. Zo legt hij moeiteloos een verband tussen twee dingen: aan de ene kant de mythe dat psychische stoornissen uitsluitend het gevolg zijn van een tekort aan bepaalde stoffen in de hersenen, en aan de andere kant de snel groeiende markt van psychofarmaca die dat veronderstelde tekort op moeten heffen. Big Pharma heeft er alle belang bij dat deze mythe in stand wordt gehouden, zo betoogt Bentall. Als je namelijk politici, zorgverzekeraars en wetenschappers ervan kunt overtuigen dat gekte met pillen kan worden bestreden, creëer je daarmee een onverzadigbare markt voor middelen die de morbide spinsels in de menselijke hersenpan te lijf gaan. Je kunt zo’n markt ook nog uitbreiden door telkens nieuwe soorten gekte te bedenken. Voor elke nieuwe afwijking moeten immers nieuwe pillen worden gesmurft. Zo kunnen de glanzende wolkenkrabbers van Big Pharma groeien tot de hemel, evenals de woekerwinsten die ze op hun pilletjes en poeders maken. Tel uit je winst.

Bentall begint zijn analyse met een toelichting op het begrip ‘randomized control trial’ of kortweg RCT. Voor geneesmiddelen is dat een heel belangrijk begrip. Alle geneesmiddelen moeten immers worden uitgetest. Daarvoor heb je minimaal twee groepen mensen nodig: een groep die een echt geneesmiddel krijgt, en een groep die een fopmiddel (placebo) te slikken krijgt. Het is ontzettend belangrijk dat de proefpersonen volkomen willekeurig over beide groepen worden verdeeld. Zou je namelijk een voorselectie toepassen (bijv. op grond van leeftijd of geslacht), dan zijn de uitkomsten onbetrouwbaar geworden. Tegenwoordig voldoen de meeste onderzoeken aan dat criterium.

De spil van Bentalls kritiek op veel onderzoeken heeft te maken met het placebo-effect. Geef je patiënten, die allemaal aan dezelfde ziekte lijden, namelijk een fopmiddel (een pilletje met wat zoetstof bijvoorbeeld), dan gebeurt er iets eigenaardigs: de meeste patiënten beweren na een paar dagen dat ze behoorlijk van die pillen opknappen, ook al zit er niets bijzonders in. Toch spelen niet alleen de optimistische verwachtingen van patiënten hierbij een rol, ook de verwachtingen van de onderzoekers kunnen het beeld behoorlijk vertekenen. Voor psychofarmaca is dat effect nog veel sterker. Bij veel onderzoeken, die op een streng-wetenschappelijke manier volgens de normen van RCT zijn uitgevoerd, is er nauwelijks verschil te meten tussen een groep die een placebo heeft geslikt en de groep die een anti-depressivum heeft ingenomen. Het spreekt vanzelf dat dergelijke onderzoeken lang niet zo vaak worden gepubliceerd als tests die voor de fabrikant wel een positief resultaat hebben opgeleverd.

Een reden waarom veel onderzoeken naar de effectiviteit van geneesmiddelen niet betrouwbaar zijn, is volgens Bentall de korte periode waarin de patiënten of proefpersonen zijn onderzocht. Vaak is dat niet meer dan enkele weken, terwijl je zo’n groep minimaal een jaar zou moeten volgen om te weten te komen of een middel betrouwbaar is. Een nog belangrijker reden heeft te maken met de organisatie die het onderzoek leidt. Onderzoeken, die worden betaald door de farmaceutische industrie, melden bijna vijf keer zo vaak dat een nieuw geneesmiddel effectief is als onderzoeken die door onafhankelijke instanties (bijv. door overheidsorganen) worden uitgevoerd.

Nog erger wordt het, als er nauwelijks onderzoek is gedaan naar de bijwerkingen van een geneesmiddel. Als die bijwerkingen niet goed bekend zijn, kunnen mensen  er zelfs aan overlijden. Een berucht voorbeeld daarvan zijn de SSRI’s. Dat zijn anti-depressiva zoals prozac en seroxat. In veel gevallen gaven de onderzoekers de proefpersonen niet alleen een SSRI, maar ook een kalmerend middel. Heftige stemmingswisselingen als gevolg van SSRI’s, waardoor mensen plotseling gewelddadig of suïcidaal kunnen worden, werden daardoor onderdrukt. Tragisch, want er zijn voorbeelden bekend van mensen die na het innemen van die middelen om zich heen begonnen te schieten of er een eind aan maakten. Deze SSRI’s, die eind tachtiger jaren met veel bombarie werden gelanceerd als de Haarlemmer Olie tegen depressies, bleken later dus helemaal niet zo effectief te zijn als eerst werd gedacht.

Bentall heeft zich vooral bezig gehouden met de diagnostiek in de psychiatrie. Dat hele systeem kan wat hem betreft wel op de schop. Graag bewaar ik dat voor een volgende keer.

donderdag 16 augustus 2012

Oscar, de kat die de dood kan voorspellen



Een paar jaar geleden stond er een artikel in veel dagbladen over een kat met een bijzondere gave. Hij kon, zo werd tenminste beweerd, perfect aanvoelen wanneer het laatste uur voor een verpleeghuisbewoner geslagen had. Dan glipte hij de kamer van het oudje binnen, sprong op het bed en vlijde zich tegen de stervende aan. Daar bleef hij liggen totdat de bewoner de laatste adem had uitgeblazen. In sommige gevallen bleef hij zelfs op zijn post totdat de begrafenisondernemer was geweest. In de kranten verschenen ook foto’s van deze bijzondere kat. Op You Tube werden door adepten filmpjes gepost waarin Oscar de hemel werd in geprezen omdat hij aan stervensbegeleiding deed. Als je goed keek, zag je daarop een zwart-wit gevlekte kat wat heen en weer hobbelen door de gangen van een Amerikaans verpleeghuis.
 
In het begin wist ik niet goed wat ik ervan denken moest. Waren die verhalen wel waar, kon een kat nog beter dan een arts weten dat iemand snel zou overlijden? Ik vermoedde dat Oscar alleen maar kon ruiken dat iemand op sterven lag. Als cellen afsterven, vallen de bestanddelen ervan uiteen, waardoor ze een zoetig geurtje verspreiden. Het zou me dan ook niet verbazen als katten dat kunnen ruiken. Niet alleen katten kunnen dat: er zijn ook verpleegsters en ziekenverzorgsters die daardoor perfect aanvoelen of iemand snel het hoekje om gaat. Toch bleef die kat me intrigeren, want stel je voor dat Oscar écht paranormaal begaafd was – wat voor consequenties had dat dan? Zouden alle dieren misschien in de toekomst kunnen kijken?
Ik volgde de discussies hierover op verschillende fora, maar vergat dit voorval. Pas jaren later kwam ik op een boekenbeurs een werkje tegen van de verpleeghuisarts David Dosa. Op het omslag prijkte een foto van een kat: het bleek diezelfde Oscar te zijn. “Wat een kat met een bijzondere gave ons over het leven en de dood kan leren”, stond daaronder te lezen. Ik kocht het boekje meteen.
Op een speelse manier doet dr. Dosa daarin het verhaal over Oscar uit de doeken. Hoewel hij in het begin weinig van die kat hebben moest – hij werd zelfs een keer door hem gekrabd toen hij hem wilde aanhalen – raakte hij steeds meer geïntrigeerd door het gedrag van dat dier. Omdat ziekenverzorgsters en afdelingshoofden steevast de familieleden waarschuwden als Oscar op het bed van een bewoner was gaan liggen, besloot hij op onderzoek uit te gaan. Daarvoor interviewde hij veel familieleden van ex-bewoners. Het boek “Oscar” bestaat voor een groot deel uit verslagen van deze gesprekken. Daaruit blijkt dat die kat eerst eens poolshoogte gaat nemen door aan een bewoner te snuffelen. Is er weinig aan de hand, dan verdwijnt hij al weer snel. Bij sommigen blijft hij op het bed zitten en rolt zich op. De meeste bewoners en familieleden laten dat toe. Veel mensen houden immers van dieren, en een kat geeft aan de steriele omgeving van een verpleeghuis iets huiselijks en vertrouwds. Ook mensen, die niet eens meer kunnen praten, voelen zich getroost als een kat hun kopjes geeft of op hun schoot gaat liggen. Veel bewoners zijn daarom dol op deze beesten. Om die reden heeft Steere House, het verpleeghuis in Rhode Island waarin dr. Dosa werkt, besloten om katten toe te laten. Op elke afdeling lopen er wel een paar rond. Voor familieleden zijn ze een welkome afleiding, vooral als er ook kleinkinderen op bezoek komen. 

Een sterk bewijs voor de paranormale gaven van dit dier kwam ik tegen in een hoofdstuk, waarin een oude man werd beschreven die vanwege een heupfractuur tijdelijk was overgeplaatst naar de intensive care van een ziekenhuis. Gewoontegetrouw sloop Oscar de kamer van die bewoner binnen, maar hij merkte al snel dat de man niet in zijn bed lag. Toch bleef hij al die tijd aan het voeteneinde liggen tot het moment waarop de oude man in het ziekenhuis – enkele kilometers verderop! – overleed. Bij controle bleken het tijdstip waarop de oude man stierf en het moment waarop Oscar die lege kamer verliet, exact met elkaar overeen te komen. Toen ik dat las, had ik geen verdere bewijzen meer nodig: deze kat voelt zelfs op afstand perfect aan dat iemand gaat sterven.
In de slothoofdstukken pleit dr. Dosa voor een wat minder protocolachtige benadering van de zorg voor ouderen. Hij schrijft daarin o.a. “Probeer er vooral voor de stervende te zijn, ook als je niets zegt.” Ook relativeert hij de enorme nadruk, die door medici wordt gelegd op het stellen van de juiste diagnose. Het gaat er juist om, schrijft hij, dat je tijd doorbrengt bij een dementerende, ook als hij of zij niet meer weet wie je bent. De liefde, die je op zulke momenten kunt geven, is belangrijker dan alle medicijnen, protocollen en apparatuur bij elkaar.

Zijn woorden maakten diepe indruk op mij. Dokter Dosa lijdt aan een ziekte waardoor hij op den duur, in een periode die tientallen jaren kan beslaan, de controle over al zijn spieren kwijt raakt. Met de vergroeiingen, waaraan sommige verpleeghuisbewoners lijden, krijgt hij later zelf ook te maken. Toch blijft hij zorgzaam en bescheiden. Het deed mij dan ook goed om te horen dat een artikel, dat hij over Oscar schreef, in juli 2007 verscheen in het prestigieuze New England Journal of Medicine. Daarmee krijgt deze man naar mijn smaak de eer die hem toekomt. 


Zie ook deze pagina 

zaterdag 21 juli 2012

Vakantie in Zweden 2012 - 3

21 juli. Het park dicht bij Orsa waarin we een huisje hebben gehuurd, grenst aan een berenpark, het “Björnpark Orsa Grönklitt”. In toeristische folders en boeken over Zweden werd dit aangeprezen als het grootste wildpark van heel Noord-Europa waarin je roofdieren in hun natuurlijke leefomgeving kunt bekijken. Alsof dat nog niet genoeg was hadden we van ons reisbureau ook nog kortingbonnen voor dit park meegekregen. Een bezoek kon dan ook niet uitblijven; gisteren was het zo ver. Hoewel ik nog steeds niet fit was (ik zat op de grens van een zware verkoudheid of een lichte griep) ben ik met de anderen meegegaan, want het thema van dit park trok me wel.

 Het berenpark in Grönklitt

De belangrijkste attractie van dit ‘björnpark’ zijn de bruine beren, die in Noord-Zweden, het ‘Norrland’, nog in de vrije natuur voorkomen. Vroeger hadden ze hun leefgebied in heel Europa, maar door de bevolkingsaanwas en de opkomst van de steden zijn ze steeds meer naar de randen en dun bevolkte gebieden van Europa teruggedrongen. Vanaf een loopbrug zagen we vier bruine beren rondscharrelen. Eén ervan vrat van een reusachtige meloen, de andere drie liepen rondjes in hun territorium of zwommen in de vijver.

Iets verderop bevond zich het territorium van de ijsberen, die – zo werd op educatieve bordjes meegedeeld – in feite bruine beren waren die zich aan de omstandigheden in het poolgebied hadden aangepast. In een paviljoen, dat aan het leven op de Noordpool was gewijd, kregen we een filmpje te zien waarin de grootte van de noordelijke ijskap in de maand augustus in beeld werd gebracht. De beelden besloegen de periode van 1997 tot 2010. In één oogopslag werd duidelijk dat de ijskap in hoog tempo smelt. Daardoor gebeurt het steeds vaker dat ijsberen, op zoek naar vaste land of ijsschotsen, geen enkel plekje meer kunnen vinden waarop ze kunnen jagen of rusten, zodat ze op den duur verdrinken in de Noordelijke IJszee. Gelukkig wordt het dier wel tegen jagers beschermd, maar de klinaatverandering maakt al genoeg slachtoffers.

In het park waren niet alleen beren te zien, maar tot mijn verrassing ook tijgers. Op de top van een heuvel kon je zelfs een aparte expositie over deze beesten bekijken. Een beetje inconsequent is dat natuurlijk wel, maar ongetwijfeld trekt dit meer toeschouwers. Erg actief waren deze tijgers trouwens niet, want ze liepen wat landerig langs de hekken; voor de toeschouwers hadden ze totaal geen oog. Wat dat betreft lijken ze wel wat op de Zweden, want ook zij zijn over het algemeen heel erg ingetogen, om niet te zeggen introvert. Als je in een grote Zweedse stad loopt, loopt er niemand over straat te schreeuwen, zoals in Nederland; ook zijn de wandelpaden en de trottoirs er perfect schoon, zonder weggegooide zakken patat of overblijfselen van een bezoek aan de Mc Donalds. In de binnensteden hoef je er zelfs niet over weggeworpen bierblikjes te struikelen, en op zebra’s wordt keurig voor voetgangers gestopt. Onvriendelijke Zweden ben ik nog niet tegengekomen, of het moest al zijn dat er achter ons een verontwaardigd gemompel opsteeg toen we er pas na drie mislukte pogingen in slaagden om geld uit de muur te pinnen. Voor de rest heb ik er nog geen wanklanken gehoord.  

Bij de uitgang van het berenpark passeerden we een omheind gebied waarin wolven rondliepen. Dat wil zeggen: dat wilden de borden ons wijsmaken. Het enige wat we echter van deze beesten – die hier ook in het wild voorkomen – te zien kregen waren wat schimmen in de verte, donkere gedaanten op hoge poten die verderop langs het hekwerk draafden. Een Zweedse mevrouw, die ik in een restaurant in Uppsala sprak, vertelde me dat wolven wel degelijk gevaarlijk kunnen zijn, ook al wordt vaak in toeristische folders meegedeeld dat je bij een ontmoeting geen enkel risico loopt. Een oppasser in een Zweedse dierentuin, iemand die al jaren lang wolven had verzorgd, was door zo’n beest aangevallen en had daarbij het loodje gelegd, zo verzekerde ze ons. “They are dangerous, be careful”, bezwoer ze mij. Maar ik denk dat het in de praktijk wel meevalt. Als zo’n wolf alleen is en je je gemak houdt (maar ook niet wegloopt, want dat roept juist agressie op natuurlijk) zal je heus niets overkomen.

Vandaag, 21 juli, hebben we een klein eilandje midden in het Siljanmeer bij Mora bezocht. Via twee lange bruggen is dit eilandje Sollerön met het vasteland verbonden. Dat had ook zo zijn nadelen: aan de westoever van het eilandje is een reusachtige camping aangelegd, waar Zweden en Duitsers gebroederlijk naast elkaar op campingstoeltjes zitten uit te staren over het meer en de heuvels aan de overkant. Een schitterende aanblik biedt deze omgeving trouwens wel. Het meer is spiegelglad en op de andere oever zijn drie rijen heuvels te zien, waarvan de contouren steeds vager en blauwer aan de einder verdwijnen.

Het eiland Sollerön

We sloten ons uitstapje van vandaag af met een bezoek aan Mora, dat ook aan het Siljanmeer ligt. We kwamen er pas tegen drieën aan, en dat was voor een bezoek aan het centrum niet gunstig: in Zweden is het de gewoonte dat de winkels er op zaterdagmiddag al om 3 uur, of hooguit om 4 uur, sluiten. We konden daarom bijna nergens meer terecht. Wel hebben we er nog een tijdje op een terras aan het meer gezeten en in het stadje aarbeien en kersen gekocht. Ook particulieren proberen hier vaak aardbeien en kersen aan toeristen te slijten. Mijn Zweedse woordenschat breidt zich trouwens snel uit, want als ik niet zelf achter het stuur zit, probeer ik met mijn woordenboekje zo veel mogelijk opschriften van winkels  en verkeersborden te lezen. Zo weet ik nu ook wat ‘tot ziens’ betekent: ‘heejda!’
Heejda till Söndag!    

vrijdag 20 juli 2012

Vakantie in Zweden 2012 (2)

De kathedraal van Uppsala


Woensdag 19 juli. Het druilt. Opvallend hoe vaak je hier te maken krijgt met korte, soms heel hevige buien die meestal niet langer duren dan een half uur. Door een aantal van die buien rijden we naar Uppsala, een oude universiteitsstad. Dicht bij het hoofdstation vinden we een parkeergarage die luistert naar de naam Grimhild. Op de één of andere manier doet die naam me denken aan de Nibelungensage, of misschien wel aan de godenwereld van de Vikingen.

Uppsala heeft de naam dat het een heel oude stad is – zelfs één van de alleroudste van heel Zweden – maar het centrum doet uiterst modern aan. Doordat er een universiteit is gevestigd, zie je heel veel jonge mensen door de straten flaneren. Overal staan restaurantjes, eethuisjes en café’s. Steeds nauwer wordende straatjes duiden erop dat we het oude stadshart naderen. Op een lage heuvel, pontificaal uittorenend boven de omgeving, staat de kathedraal. In toeristische folders wordt dit aangeprezen als één van de mooiste gebouwen van heel Zweden. Als we binnen lopen, blijkt die omschrijving terecht. Hoewel dit een protestantse kerk is, doet de inrichting, met zijn talloze beelden, nissen waar kaarsen worden gebrand, schilderijen en kruiswegstaties, erg katholiek aan. ‘Silence please’ staat overal op bordjes te lezen. Dat is erg effectief. Niemand durft zijn stem te verheffen. Zachtjes schuifelen de toeristen door de kerk.

Met gepaste eerbied lopen we langs de nissen en komen in het koor van de kerk terecht. Daar staan twee reusachtige tombes opgesteld waarin de namen zijn gebeiteld van Gustav Aldolf II en zijn echtgenote. Rondom zijn schilderijen te zien van de roemruchte veldslagen die deze oorlogszuchtige koning in de 17e eeuw heeft geleverd. Nog altijd zijn de Zweden erg trots op de periode tussen 1650 en 1810, toen het één van de machtigste landen van Europa was. In die periode bezaten ze niet alleen heel Finland en een deel van Noorwegen, maar ook Estland, Letland en enkele gebieden aan de Noord-Duitse kust. Die macht is afgebrokkeld toen de Zweedse koning in 1808 en 1809 zo dom was om een veldtocht te ondernemen tegen Rusland. Die oorlog verliep rampzalig voor Zweden. Bij de vrede die daarop gesloten werd verloor het land al zijn buitenlandse bezittingen en werd teruggeworpen op het kernland. Saillant detail is dat de ontevreden Zweden daarna Bernadotte, een vroegere maarschalk van Napoleon, tot koning uitriepen. Het huidige Zweedse vorstenhuis stamt nog altijd van deze Franse legerbevelhebber af.
Vlak voor het verlaten van de kerk sta ik opeens oog in oog met de graftombe van Emanuel Swedenborg, die hier omstreeks 1770 begraven is. Dit kan eenvoudigweg geen toeval zijn en snel neem ik een paar foto’s van zijn laatste rustplaats.

Tegenover de kathedraal staat het Gustavianum. Dat is het gebouw waarin vroeger de universiteit van Uppsala gevestigd was. Bij een grote brand in de 18e eeuw was het één van de weinige gebouwen die gespaard zijn gebleven. Tegenwoordig doet het dienst als museum.
Na binnenkomst lopen we de afdeling met Egyptische kunst binnen. In een ruime zaal staan de stukken opgesteld die een Zweedse vorstin, die regelmatig reizen naar Egypte ondernam, in de negentiende eeuw aan het museum heeft geschonken.  Bijzonder mooi zijn de ‘sjawabti’s’ die in verschillende vitrines staan opgesteld. Dat zijn tien centimeter hoge beeldjes, opgeschilderd in groen en blauw, die arbeiders moeten voorstellen die voor de overleden farao in het hiernamaals het land moesten bewerken of hem als bediende terzijde moesten staan, zodat het de overledene ook over de drempel van de dood aan niets zou ontbreken.
Indrukwekkend zijn een paar sarcofagen die verderop in de zaal staan opgesteld. Er zijn zelfs mummies te zien die men uit het het hete woestijnzand heeft opgedolven. Eén van de mummes doet me sterk denken aan  het monster van Frankenstein,  dat is geïnspireerd door de mummie van farao Ramses II.

Op de hogere verdiepingen van het gebouw zijn tentoonstellingen te zien van Griekse en Romeinse kunst, maar dat trok mij niet zo erg. Interessanter is de expositie met gebruiksvoorwerpen – schilden, zwaarden, helmen en speren – uit de Vikingtijd. Ook kun je daar de resten bewonderen van Vikingschepen, waarmee de nog niet gekerstende Noormannen tussen 800 en 1000 Europa – zelfs tot diep in Rusland en het Byzantijnse Rijk – onveilig maakten. In heel Scandinavië koketteert men nog steeds met die beruchte periode.


 Het hoofdgebouw van de universiteit van Uppsala

We sloten ons bezoek aan Uppsala af met een bezoek aan de universiteit en het kasteel – het ‘Slott’ – dat even buiten de stad op een heuvel ligt. In dit kasteel, dat in de winkelstraten en promenades van de stad al van verre zichtbaar is, werden eeuwen lang de Zweedse koningen gekroond. In een deel ervan is tegenwoordig een tentoonstelling te zien die gewijd is aan beroemde Zweden die zich met hart en ziel voor anderen en voor de wereldvrede hebben ingezet. Raoul Wallenberg is daarvan het bekendste voorbeeld. Als Zweedse ambassadeur in Hongarije wist hij duizenden Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven te redden. Zijn eigen lot is echter nogal tragisch. Na de oorlog werd hij gevangen genomen door de Russen. Enkele jaren later stierf hij onder nooit opgehelderde omstandigheden in gevangenschap.  Je mag ook gewoon zeggen dat hij is vermoord.

Dat laatste geldt ook voor Dag Hammarskjöld. In de vijftiger was hij een succesvol secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Voortdurend was hij onderweg om allerlei brandhaarden in de wereld te sussen, totdat het vliegtuig met hem aan boord onder verdachte omstandigheden neerstortte. Kennelijk was hij té succesvol en schaadden zijn inspanningen de interesses van bepaalde landen die voordeel hadden van het voortduren van gewapende conflicten. Vaak worden in dit verband de Verenigde Staten genoemd, al is nooit duidelijk geworden wie achter de aanslag op het vliegtuig zat. Het is zelfs mogelijk dat het toestel door een technische storing of door een verkeerde manoeuvre  is neergestort.

dinsdag 17 juli 2012

Vakantie in Zweden (1)

Vakantie in Zweden 2012 (1)


Na een redelijk snelle rit door  Duitsland (we hadden alleen wat vertraging tussen Bremen en Hamburg en voor de tunnel onder de Elbe) kwamen we zondagmiddag 15 juli om ongeveer drie uur aan in Kiel. Het druilde wat en omdat we honger hadden gekregen van de lange reis liepen we de binnenstad in op zoek naar een restaurant. Op een klein vijvertje dicht bij de haven zagen we tot ons vermaak verschillende Duitsers in mini-zeilbootjes varen, aangestaard door het cafépubliek dat op een hele rij terrasjes zat te lanterfanten. Even stond ik in de verleiding om ook zo’n mal bootje te huren, maar ik hield me in. Bovendien zou zoiets ook op te veel weerstand stuiten bij mijn reisgenoten.

Nadat we in de binnenstad voor een zacht prijsje een behoorlijke plate naar binnen hadden gewerkt, gingen we aan boord van een schip van de Stena Line. Er waren bijna geen contrôles; er werd ons zelfs niet eens naar onze ID-kaart gevraagd.  Dat verbaasde ons omdat we vorig jaar minstens een half uur in de rij hebben gestaan om allerlei contrôles te passeren voordat we konden inschepen op de veerboot naar Newcastle. Geen wonder, want in navolging van de Amerikanen zijn de Engelsen op een bijna paranoïde manier bang voor aanslagen en voor allerlei gespuis dat hun grondgebied onveilig probeert te maken.  

Onze hut bleek zich op de tiende verdieping van het schip te bevinden, vlak onder het promenadedek waar ze ook een bar hadden ingericht. Toen we daar, na het dumpen van onze tassen en koffers in de hut, een kijkje kwamen nemen,  zagen we dat een pianist er allerlei bekende deuntjes zat te spelen terwijl vakantiegangers bier, worst en broodjes naar binnen werkten. Een vergelijking met de Titanic werd dan ook al snel gemaakt, zeker toen we de zee in de Kieler haven zo’n 25 meter beneden ons zagen klotsen. Ik vond trouwens dat er sowieso weinig reddingssloepen te zien waren, veel minder dan de 2000 passagiers  en bemanningsleden die op het schip mee konden varen.

Om zeven uur ’s avonds zette het schip koers naar Gothenburg, waar we maandagmorgen om negen uur aankwamen. De familiehut, die we hadden gehuurd, was een stuk ruimer dan de kleine, benauwde cabine waarin we vorig jaar de nacht hebben doorgebracht toen we op weg waren naar Newcastle. We hadden zelfs een t.v. tot onze beschikking, waarop we ook Nederland 1 en 2 konden ontvangen. Imposant was vooral de passage onder een reusachtige brug vlak voor de veerhaven van Gothenburg. Zo’n twintig meter boven ons raasde het verkeer over een vierbaans brug die ze in het centrum van die stad hadden aangelegd.

Nog voor half tien konden we aan de tocht naar het bungalowpark bij Kopparberg beginnen. Erg snel ging het niet, want op de wegen die door het Zweedse binnenland voeren gelden maximumsnelheden van 90 of 110 kilometer per uur; op kruisingen mag je zelfs niet harder dan 70. Als je ruim 400 km. moet afleggen schiet je voor je gevoel dus niet echt op. We waren dan ook pas rond een uur of vier ter plekke. Jammer genoeg bleken we in dit park – het eerste van de drie - geen internetverbinding in ons huisje te hebben; alleen in het hoofdgebouw kunnen we inloggen op het netwerk van het park. Officieel heet het plaatsje, waar we ons vlak bij bevinden, ‘Kloten’ – net als het bekende vliegveld bij Zürich. Het bestaat uit niet meer dan dertig - voor het merendeel rood opgeschilderde - huizen.

De omgeving is hier schitterend: eindeloos veel meren en vennetjes, omgeven door dichte wouden. Om de paar kilometer passeer je een verlaten meer. Soms zitten er een paar mensen met regenkleding aan te vissen, meestal zie je er geen mens. Te oordelen naar de verhalen die ik heb gelezen in het gastenboek van dit huisje gaan de meeste mensen in deze omgeving vissen en maken ze lange wandelingen in de omgeving. Een Nederlander beklaagde zich in zijn verslag over ‘het gebrek aan bezienswaardigheden’ – maar dat had hij beter vooraf kunnen bedenken, want je zit hier mijlen ver van de bewoonde wereld.  Afgezien van de incidentele geluiden van spelende kinderen en de auto’s van de vakantiegasten in het park hoor je hier helemaal niets. Heerlijk is dat.

De afgelopen weken had ik grote moeite om me te concentreren bij het lezen en schrijven, maar door de oase van rust waarin ik hier terecht gekomen ben, lukt het me veel beter dan eerst om mijn aandacht gericht te houden op een boek of op een tekst die ik aan het neerpennen ben. Ik heb zelfs al inspiratie opgedaan om een verhaal te schrijven over iemand die zichzelf oefent in het maken van uittredingen en op den duur zelfs een tocht maakt door het zonnestelsel waarbij hij allerlei vreemde dingen ontdekt. Een wonderlijk verhaal moet het worden in een dromerige, wat poëtische stijl.

(wordt vervolgd)

maandag 9 juli 2012

Hemelse symfonie - een hymne aan de kosmos


Je werd geboren in een oogwenk, met een oerknal die nog nadavert en zelfs de grootste geleerden een Einsteiniaans punthoofd bezorgt. Met steeds grotere radiotelescopen speuren zij de hemel af om jouw ontstaan te doorgronden, maar hun geleerdheid stuit op een ondoordringbare grens, op een blinde muur, en daarom verzinnen zij steeds hypothetischer deeltjes om jouw geboorte te verklaren. In onderaardse gangenstelsels, die zij voor grof geld hebben aangelegd, bootsen zij de omstandigheden van jouw oorsprong na, en ze ranselen daar deeltjes voort tot snelheden boven die van het licht, maar jouw ontstaan blijft desondanks duister. Toch had je een vader, maar men is zijn naam en zijn bestaan vergeten, want de professoren van deze tijd kennen alleen de buitenkant van de dingen; de binnenkant blijft voor hen verborgen.

Magistraal dijde je in de loop van miljarden jaren uit. Sterrenstelsel na sterrenstelsel zag in jou het levenslicht, en triljoenen sterren werden uit jouw flonkerend stof geboren. Om elke ster vormden zich planeten, en toen de kosmische hitte langzaam afnam condenseerden om die planeten de eerste manen. Daarop plantten de eerste levensgolven zich voort door het heelal. Beschaving na beschaving werd gewekt, en na duizenden jaren ploeteren, vallen en opstaan verhieven de meeste civilisaties zich van hun moederplaneet en trokken de wijde wereld in, op zoek naar kennis, naar andere schepsels en naar God, met het vaste voornemen om hun jongere broeders te helpen en te leren wat nog aan hun kennis ontbrak. Zilverig glanzende vloten trekken ook nu nog door de interstellaire ruimten, futuristische flottieljes vol hunkerend, vibrerend leven, op zoek naar soortgenoten.
De eerste mensen vereerden jou, aanbaden jou, zagen jou als een God – niet alleen de hemelkoepel, maar ook de planeten en de sterrenbeelden, waarin zij dieren, mensen en voorwerpen zagen die zij zelf hadden gemaakt. Mythen en sagen plaatsten zij aan de sterrenhemel, en de zielen van hun oudste koningen lieten zij opstijgen naar de sterren als hun laatste rustplaats, waar zij voortleefden in lichtende verten en paradijselijke tuinen, de droom van het aardse bestaan ontstegen.

En ook al geloven de meeste mensen niet meer in sterrenbeelden als de voorspellers en wijzers van het lot, toch leven de oude dromen over de invloeden van de kosmos voort. De mens is immers een kind van het heelal, geboren uit geest en sterrenstof, uit water en vuur, met een lichaam dat tijdelijk, maar een geest die eeuwig is. Diep in het onderbewuste kent de mens deze kosmische oorsprong en weet hij dat hij een lichtvonk is uit het goddelijk vuur, in de materie geworpen om, verrijkt met ervaring, wijsheid en liefde, terug te keren naar de oerbron, voorbij de grenzen van ruimte en tijd.
Nog veel geheimen ken je voor ons. Nog veel wetten die de banen van de hemellichamen bepalen zijn voor ons verborgen. Toch kijken we nog elke dag vol bewondering naar je op en turen door telescopen, groot en klein, naar jouw weelderige vormen, jouw kleurenrijkdom en jouw mysteries. Gun ons nog millennia om jou al jouw geheimen te ontfutselen en eeuw na eeuw een nieuwe tip van de kosmische sluier op te lichten. Nog veel supernova’s zullen exploderen en nog tal van kometen zullen veraf en dichtbij dreunend op planeten te pletter slaan, maar aan onze adoratie voor jou komt geen einde.

Vol verwachting zullen we jouw verrichtingen op het wereldtoneel blijven volgen - wij, de kinderen van de kosmos - want als we de bewegingen van de hemellichamen beschouwen als een hemelse symfonie, een kosmische dans, zal nog menig lied uit jouw diepten opklinken. Met hele series aan elkaar geschakelde radiotelescopen luisteren we dagelijks op radiogolflengten jouw gepruttel en gestamel af, op zoek naar die ene intelligente bliep temidden van de kosmische ruis. We hopen nog veel van je te horen!  

vrijdag 6 juli 2012

Recensie van "Als ik me ophang, breekt het touw"


Vorig jaar verscheen bij uitgeverij De Brouwerij in Maassluis “Als ik me ophang, breekt het touw”, het debuut van de schrijver Eelt. Dit boek, dat hij op 69-jarige leeftijd publiceerde, draagt de subtitel “Een tragikomische familiekroniek”. Nu ik het boek in zijn geheel heb gelezen lijkt die omschrijving mij terecht. In maar liefst 66 hoofdstukken verhaalt de schrijver over zijn leven. Dat is zeker niet gemakkelijk geweest. In de veertiger en vijftiger jaren, waarover het boek grotendeels gaat, hadden veel mensen moeite om het hoofd boven water te houden. Wie het wat breder wilde hebben moest soms een beetje sjoemelen om zich wat luxe te kunnen permitteren. Voor sommigen betekende dat niet meer dan dat ze af en toe een lekker stukje vlees konden eten. Op humoristische wijze vertelt Eelt hoe familieleden van hem manieren wisten te bedenken om hun vaak karige inkomen aan te vullen.
 
De verhalenbundel begint met de dood van zijn vader op 21 juli 1951. Terwijl de jonge Eelt verwoede pogingen doet om een rekenopgave te maken, verschijnt plotseling zijn oudere zus in de lagere school; ze deelt mee dat zijn vader is overleden en dat hij snel naar huis moet komen. Allerlei tegenstrijdige gevoelens maken zich daarop van hem meester. In gedachten ziet hij voor zich hoe zijn vader het hele gezin heeft mishandeld. Tegelijkertijd voelt hij ook verdriet, want de man kon er weinig aan doen: hij leed aan de ziekte van Huntington, een erfelijke aandoening die de hersenen aantast en op den duur leidt tot onwillekeurige spierbewegingen en een verandering van de persoonlijkheid. Deze ziekte heeft altijd een fatale afloop.
 
In het een na laatste hoofdstuk, getiteld “Netty”, de naam van zijn overleden echtgenote, beschrijft Eelt wat voor een verwoestende uitwerking deze ziekte heeft op de patiënt en zijn familie. “Het meest tragische aspect van deze kwaal is wel dat de gezinsleden een hekel krijgen aan de patiënt waar zij eerst van hielden. De familie kan met enige tact het gedrag van de zieke gunstig beïnvloeden. We zijn echter allemaal maar mensen. Bij de dood van de stakker ervaart de naaste familie dit als een grote bevrijding.”
 
Dat betekent trouwens niet dat “Als ik me ophang…” triest of tragisch van toon is, integendeel. Op komische wijze beschrijft Eelt allerlei ooms en tantes, broers en zussen die een kleurrijk leven leiden. In dat verband moeten zijn grootouders zeker worden genoemd. Na de dood van zijn vader wordt Eelt niet alleen door zijn wat tobberige, maar verder wel zorgzame moeder opgevoed, maar ook door zijn opa. Deze leert hem om krachtig voor zichzelf op te komen en rotzakken hun verdiende loon te geven. Ook dat is een rode draad die door het hele boek heen loopt. Zijn oma blijkt trouwens over helderziende gaven te beschikken. En passant worden ook veel dingen beschreven die karakteristiek zijn voor de vijftiger jaren, zoals bv. bibliotheken die in boekhandels waren gevestigd en waar je voor een paar dubbeltjes een boek kon lenen, het algemene gebruik van kolen als brandstof en de opkomst van de nozems en de rock & roll.
 
Al met al is “Als ik me ophang…” een boek dat je als lezer aangrijpt. Door de caleidoscopische opzet ervan – het boek bestaat uit tientallen episoden uit het leven van de schrijver, die losjes met elkaar zijn verbonden – zijn de verhalen ook heel goed afzonderlijk te lezen. Het is zowel een familiekroniek als een kroniek van de vijftiger jaren geworden. Voor mij als late vijftiger is het daarom heel herkenbaar. Maar ook voor lezers van jongere generaties valt er heel wat te genieten, al was het alleen maar door de droogkomische stijl waarin veel personen en gebeurtenissen worden beschreven. Ik kan dit boek, dat al een maand na verschijning zijn tweede druk beleefde, dan ook beslist aanraden. Met belangstelling kijk ik uit naar Eelts tweede boek “Meer verleden dan toekomst”, waaraan de schrijver inmiddels is begonnen.

maandag 11 juni 2012

Kloosters: balanceren tussen God en wereld


Ooit stond ik voor de ruïne van een Middeleeuws klooster. Ik probeerde me voor te stellen hoe het hier ooit was geweest. Voor mijn geestesoog zag ik monniken in bruine pijen die door kaarsrechte gangen de rozenkrans liepen te bidden, terwijl de zon van opzij bundels stoflicht door de gangen wierp. Vanuit de abdijkerk klonk devoot koorgezang dat langzaam in de hoge gewelven wegstierf. Ook zag ik in gedachten de bedrijvigheid op de akkers rondom het klooster, terwijl in een afgelegen gebouw bier werd gebrouwen.

Fantasie of werkelijkheid? Een dagdromerij? Van het kloosterleven wist ik weinig af, maar bij toeval kwam ik begin vorig jaar in een volledig intacte abdij terecht. De schilder Helmantel exposeerde namelijk in het klooster in Ter Apel. Omdat ik een fan ben van zijn schilderijen, reed ik ernaar toe. Ik werd niet teleurgesteld. Maar niet alleen zijn doeken vol dieptewerking troffen me, ook het interieur en de verstilde kloostertuin maakten diepe indruk. Nieuwsgierig geworden kocht ik een paar boeken over de kloostergeschiedenis van Nederland. Na het lezen ervan viel het me op hoe de kloosterlingen steeds heen en weer hebben gezwalkt tussen hun gerichtheid op God en hun betrokkenheid op de wereld om hen heen.
Het begon allemaal vanuit de diepreligieuze impuls dat de mens zijn ziel moet zuiveren door zichzelf te verloochenen en God onafgebroken te loven, dit naar het voorbeeld van een tekst uit de Openbaringen van Johannes. Daarin worden vier hemelse wezens beschreven die onophoudelijk lof brengen aan God. Naar het voorbeeld van deze wezens wilden de kloosterlingen God zeven of acht keer per dag prijzen door te bidden, missen op te dragen en te zingen. Dit doorlopende koorgebed, ook wel ‘de getijden’ genoemd, vormde de essentie van de kloosters.

Voor de moderne mens is het heel moeilijk om zich voor te stellen dat iemand zijn leven daaraan wijden wil, maar voor de middeleeuwer, die zich als lid van een gemeenschap beschouwde, sterk hiërarchisch dacht en voor wie het bestaan van een geestelijke wereld als iets vanzelfsprekends gold, was dat niet zo vreemd. Na de kerstening van Europa beschouwde men de wereld als het permanente strijdtoneel tussen God en Satan, een strijd die er na de intrede in het klooster alleen maar heviger op werd. Want waar God door de mens wordt gezocht, wordt hij door de duivel bezocht. Door veel te bidden, te vasten en te studeren hoopte men deze strijd te winnen. Het strakke ritme van het kloosterleven hielp daarbij: het hield de aandacht voortdurend op God gericht. Andere hulpmiddelen vormden de kloostergeloften. De belangrijkste daarvan waren kuisheid, armoede en strikte gehoorzaamheid.

Toch waren er ook duidelijke verschillen tussen de kloostergemeenschappen. Zo had je kloosterlingen in strikte zin die de wereld zo veel mogelijk meden, maar ook kanunniken die zich richtten op hun dienst aan de wereld, bv. door de mis op te dragen aan parochianen in steden en dorpen. Zij waren niet aan één bepaalde plaats gebonden, zoals de monniken en de nonnen. Wat de nonnenkloosters betreft moet worden gezegd dat ze ook deels de functie hadden van bewaarplaats voor dochters van aristocraten die op die manier hun familiebezit veilig wilden stellen. Als je je dochter namelijk wilde uithuwelijken, moest je aan de familie van de bruidegom een behoorlijk bedrag betalen voor het levensonderhoud van de bruid. Daar hadden rijke families vaak geen trek in. Daarom werden veel dochters van aristocraten gedwongen om in te treden – wat natuurlijk heel veel problemen uitlokte.
Opvallend in de kloostergeschiedenis is verder dat er voortdurend nieuwe orden werden opgericht omdat men zich had gestoord aan de te grote gerichtheid op de wereld van andere orden. Dat is niet vreemd als je bedenkt dat kloosters vaak schenkingen ontvingen in de vorm van landerijen en privileges omdat aristocraten op die manier bij hen in de gunst probeerden te komen. In het gekerstende Europa, dat vooral door Ierse monniken was doordrenkt van schuld- en zondebesef, hadden de vorsten en aristocraten mensen nodig die voor hun zielenheil baden. Natuurlijk waren de kloosters daar tegen een royale vergoeding toe bereid.

Deze en andere vormen van gerichtheid op de wereld werden op den duur ook de ondergang van de middeleeuwse kloosters. Bovendien moesten té veel mensen – mannen en vrouwen – tegen hun zin intreden, waardoor de discipline verslapte en het hier een daar een rommeltje werd. Dat leidde dan wel tot het stichten van nieuwe, strengere orden, maar de toenemende welvaart en de opkomst van de steden in Europa leidde, samen met de Reformatie, tot de ondergang van de kloosters in ons land. De meeste gebouwen werden gesloopt, of er werd een nieuwe bestemming voor gevonden.
Pas in de negentiende eeuw vond er een herleving plaats van het kloosterideaal. Maar de wereld was toen al ingrijpend veranderd. De wereld van de middeleeuwse abdijen behoort dan ook voorgoed tot het verleden. Wat rest zijn een paar fraaie gebouwen, verhalen en ruïnes, waar je soms nog weg kunt dromen over tijden waarin men dag en nacht op zoek was naar God. Ik hoop dat deze mensen de vrede in hun binnenste, waarnaar ze steeds op zoek waren, voorgoed hebben gevonden.  

zondag 13 mei 2012

Christenvervolgingen


Stel je voor dat je een Romeinse keizer bent en net half Rome hebt laten platbranden om een mooi lapje bouwgrond te hebben voor je protserige, megalomane paleizen. Er is echter een probleempje: het volk is er achter gekomen dat jij opdracht hebt gegeven om hele woonwijken in de as te leggen en begint te morren. Je bent bang dat de machtige legioenen zich tegen je zullen keren. Wat doe je dan?

Voor zulke problemen had keizer Nero een heel eenvoudige oplossing: geef de christenen de schuld voor die misdaden, sleur ze uit hun huizen, veroordeel hen in een schijnproces en breng ze daarna naar de arena. Wikkel hen in dierenhuiden, smeer die in met pek en steek hen vervolgens in brand. Of gebruik ze als fakkels om de woeste feesten in je paleistuinen bij te lichten terwijl het samengestroomde volk mag toekijken. “Kruisig hen”, beval hij, “laat hen tegen de wilde beesten vechten, maak hen af!”

Sinds de tijd van Nero (keizer van 54 tot 68 na Chr.) is er veel veranderd. Een paar honderd jaar later werd het christendom, dat tegen de verdrukking in bleef groeien, de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk. De oude goden werden afgezworen. Hun priesters werden uit hun ambt gezet of over de kling gejaagd. Game over voor Jupiter en zijn Olympus.
In de loop van de daarop volgende honderden jaren legden het christendom en de klassieke oudheid het fundament voor de Europese cultuur zoals wij die nu kennen. En ondanks de secularisatie in het rijke Westen is het christendom er nog steeds de belangrijkste godsdienst. Maar daarbuiten worden de christenen net als vroeger vervolgd. Het aantal christenen, dat daarbij omkomt, werd door de socioloog Massimo Introvigne in juni 2011 geschat op 105.000 per jaar – een gigantisch aantal. Daarbij gaat het vooral om christenen in landen met een islamitische meerderheid. Maar ook landen met een communistische dictatuur weten van wanten.
Het meest dramatisch zijn de vervolgingen in Noord-Korea. Daar zijn nazi-achtige concentratiekampen ingericht om politieke tegenstanders, waaronder belijdende christenen, uit te hongeren en te martelen. Volgens het adagium ‘godsdienst is opium van het volk’ worden gelovigen er meedogenloos bestreden. De stichting Open Doors schat dat er in dat land ca. 400.000 christenen wonen. Daarvan zitten ongeveer 60.000 in concentratiekampen opgesloten.  Daarmee is deze door Kim Jong Oen geleide dictatuur koploper op de wereldranglijst.
De andere plaatsen in de top-tien worden ingenomen door – hoe kan het ook anders – landen waar de Islam de dominante religie is. Moslims die zich bekeren tot het christendom lopen er het risico om te worden gearresteerd, gemarteld of terechtgesteld. Zelfs de uitspraak dat Jezus een betere profeet was dan Mohammed kan al voldoende zijn om letterlijk je hoofd te verliezen. Maar ook in landen zoals Egypte, waarin officieel godsdienstvrijheid heerst, worden christenen vaak blootgesteld aan allerlei belemmeringen en pesterijen. Ze mogen bv. geen kerken bouwen of moeten eindeloos wachten op bouwvergunningen. Bij aanslagen op kerken grijpen politie en veiligheidsdiensten vaak niet in, of zijn het uitgerekend medechristenen die als verdachte worden ingerekend. De ware daders – doorgaans moslimfundamentalisten - gaan meestal vrijuit. Irak geeft ongeveer hetzelfde beeld te zien. Daarom zijn van de 2,1 miljoen christenen, die in 2003 nog in dat land woonden, inmiddels liefst 1,5 miljoen naar de buurlanden gevlucht.
Ondanks de enorme aantallen christenen die wereldwijd worden vermoord, wordt in de media weinig aandacht besteed aan deze misdaden. Alleen bij zeer zware aanslagen op kerken in bv. Irak of Nigeria vallen even de schijnwerpers op deze praktijken. Het probleem van de christenvervolgingen als zodanig blijft echter vaak onderbelicht. Is het daarom waar wat de journaliste Mariska Orbán in haar boek “Blond, brutaal en bidden” beweerde? Ze schreef namelijk: “Aan hun dood heeft een ontkerstende wereld die zich wentelt in een aan fundamentalisme grenzende secularisatie geen boodschap”. Ik weet niet of je dat zo mag stellen. Zeker is wel dat dit geen populair onderwerp is in de westerse media die gedomineerd worden door journalisten die weinig op hebben met religie.  
Toch is er bij dit alles ook een lichtpuntje. Want zoals de kerken van de eerste eeuwen tegen de verdrukking in bleven groeien omdat ze laagdrempelig waren en zich kenmerkten door hun zorg voor sociaal zwakkeren, zo groeien ook de kerken in landen waar ze door de moslimmeerderheid worden onderdrukt. Daarbij toont het christendom een enorme veerkracht. Het is op dit moment de snelst groeiende religie met wereldwijd ca. 2,3 miljard aanhangers. Christelijke organisaties uit Europa en de V.S. bieden op alle mogelijke manieren hulp aan hun geloofsgenoten in landen waar geen godsdienstvrijheid is, of alleen maar in schijn. Terecht. Want met meer dan 100.000 doden jaarlijks vormt het christendom niet alleen de grootste, maar ook de meest vervolgde wereldgodsdienst. Het lijkt er dan ook sterk op dat – zoals de kerkvader Tertullianus ooit opmerkte – het bloed van de martelaren nog steeds het zaad van de kerk is. Met dat vooruitzicht is er geen enkele reden om voor de toekomst van de kerken te wanhopen.     

donderdag 3 mei 2012

De terugkeer van de doden


Ik droomde dat er een brug lag over de Styx, een brug van wit marmer. En al de doden, jong en oud, arm en rijk, man en vrouw, liepen in eindeloze drommen over die verbinding tussen hemel en aarde. Sommigen liepen gearmd, verwikkeld in een geanimeerd gesprek, anderen liepen eenzaam en staarden droevig voor zich uit. Ook zag ik kleine en grote groepen schimmen de brug oversteken. Maar om allen speelde een mild licht, en hun vederlichte tred maakte geen geluid. Tussen de doden in liepen engelen, boodschappers uit hemelse gewesten; hun vleugels ruisten in de avondlucht.

In een eindeloze stroom liep deze menigte de wereld van de levenden in, maar niemand zag hen. De doden zochten tussen de levenden naar hun familieleden en geliefden. Als ze die gevonden hadden, legden ze een hand op hun schouder en spraken hen aan. Maar de levenden reageerden niet of deinsden voor die nauwelijks merkbare aanraking terug. Bedroefd bedekten de schimmen dan hun gelaat en keerden zich van hun geliefden af.
Er waren maar heel weinig levenden die – hoewel vaag – hun overleden geliefden konden zien of hun gedachten konden opvangen. Dan ontspon zich een gesprek van hart tot hart, van ziel tot ziel, en lag er een hemelse gloed over dit weerzien, waarbij de gezichten straalden van onbeschrijflijke vreugde. Maar dat waren er maar weinigen, want de meeste levenden hadden hun hart afgesloten voor de andere wereld.  
Toen ik deze taferelen een tijdje had aangezien, zag ik dat zich uit die geluidloze drommen een gestalte losmaakte. En voordat ik er erg in had, stond je tegenover me: jouw lieflijke gezicht keek me stralend aan. Je lachte guitig tegen me, kneep me in mijn wang en troonde me mee de stad in. Doodgewoon liepen we als vanouds door de straten. En net als vroeger praatte je honderduit over je leven, over alles wat je verdriet heeft gedaan, over de mensen die je altijd hebben miskend. Maar jouw bitterheid was verdwenen, uit jouw ziel scheen een mild licht, je had hen allen vergeven.
Daarna nam je me mee naar een berg. Eindeloos liepen we de flanken op over een steil, slingerend pad. Het was alsof zich voorbij elke kronkeling van de weg een nieuw vergezicht opende en het dal er weer totaal anders uit zag.
Na meer dan een uur bereikten we de top. Je draaide je naar me om, streelde zacht mijn haar, en glimlachte naar me voor de laatste keer. Toen verdween je in een wolk van licht. De gloed werd steeds sterker totdat ik mijn ogen moest sluiten om niet te worden verblind. Toen ik ze weer opende, was er geen spoor meer van je te bekennen. Wel zag ik diep beneden me weer de witte brug over de Styx. In eindeloze rijen keerden de schimmen naar het dodenrijk terug. De meesten keken teleurgesteld omdat ze niet door hun geliefden waren herkend. Ze werden door engelen getroost. Maar sommigen straalden van vreugde; hun liefde was beantwoord, hun ziel was herkend, hun woorden werden weer gehoord in het land van de levenden.
Toen alle doden de brug waren overgestoken, loste de oeververbinding zich op. Even later was het alsof er nooit een brug was geweest. Even woest en onbegaanbaar als anders kronkelde de Styx zich weer door de vallei. Maar in mijn hart bewaar ik de herinnering aan jou. Want liefde is sterker dan de dood, ze slaat bruggen tot in de verste regionen van de eeuwigheid.

woensdag 25 april 2012

Het andere gezicht van de kerken


Religie beschouwen als de oorzaak bij uitstek van alle ellende - het begint zo langzamerhand een trend te worden. Gewapend met tegeltjeswijsheden en wikipediakennis zingen steeds meer bloggers de mantra dat godsdiensten de geschiedenis van de mensheid hebben verziekt met geweld, haat, dogmatiek en autoritarisme. Wie zich tegen hen durft te verzetten, wordt fijntjes gewezen op het irrationele, onwetenschappelijke karakter ervan – alsof onomstotelijk vaststaat dat er geen leven is na de dood en de wereld alleen uit platte materie bestaat. Argumenteren met deze religiebestrijders heeft geen zin, want tegenspraak wordt vaak niet geduld. Voor deze bloggers geldt dat de bevrijding van de mens pas definitief een feit is als de goden zijn bijgezet in  het rariteitenkabinet van de geschiedenis en alle uitingen van religie uit het openbare leven zijn verdwenen.

Is het door die aanzwellende kritiek nu echt game over voor de religie in de westerse wereld? En waarom moeten sommigen zich uit alle macht verzetten tegen een God en tegen gelovigen als ze toch zeker weten dat er geen God bestaat? Nog belangrijker: is het wel waar dat die negatieve kanten van de religie de positieve in de schaduw stellen? Om tegenwicht te bieden aan deze critici wil ik hieronder graag iets vertellen over twee manieren waarop het christendom onze westerse cultuur in gunstige zin heeft beïnvloed. Niet om anderen ertoe over te halen om ook te geloven. Wel om te laten zien dat het christendom het Westen niet alleen ellende, maar ook veel goeds heeft gebracht. Zoeken naar het juiste evenwicht – dat lijkt me op dit gebied ontzettend belangrijk. Al was het alleen maar om te voorkomen dat de discussie verzandt in hopeloze eenzijdigheden. 

DE PRAKTIJK VAN DE CARITAS
Eén van de belangrijkste begrippen in het christendom is de ‘caritas’, de liefde voor de naaste. Elke kerkelijke gemeente heeft de opdracht om te zorgen voor zieken, armen en oude mensen. Vanaf de allereerste kerken tot in deze tijd is dit één van de functies van de kerken. In vroegere eeuwen waren zelfs veel mensen in het Westen hiervan afhankelijk. Toen er nog geen sociale voorzieningen waren en grote groepen daarom aan hun lot werden overgelaten, klopten ze aan bij kerken en kloosters voor hulp. Die werd hun ook gegeven. In Middeleeuwse kloosters werd een ziekenboeg ingericht waar niet alleen zieke kloosterlingen, maar ook zieke reizigers en parochianen in werden opgevangen. Oorspronkelijk waren het zaaltjes waarin rondtrekkende pelgrims konden overnachten, maar die functie werd steeds meer uitgebreid. Op die manier ontstonden in het Westen de eerste zieken- en armenhuizen.
Ook de parochies boden zorg aan armen, zieken en ouderen. Elke gemeente had - en heeft  nog steeds – een orgaan dat mensen moet helpen die niet voor zichzelf kunnen zorgen. Bij de protestanten heet dit de diaconie, bij de katholieken noemt men dat de Parochiële Caritasinstelling of PCI.
Niet alleen officiële ambtsdragers, maar ook gewone gemeenteleden hebben vanuit de christelijke leer de plicht om zich om anderen te bekommeren. Veel kerkleden brengen dat ook in de praktijk. Nog steeds bestaat een groot deel van het leger aan vrijwilligers in Nederland uit kerkleden die dit doen omdat ze hiermee uitdrukking willen geven aan hun geloof. Onderzoeken zoals die van Joep de Hart uit 2011 (“Zwevende gelovigen”), bevestigen dat. Zonder al die vrijwilligers zouden heel veel instellingen – vooral op medisch en maatschappelijk gebied - niet eens kunnen functioneren.  

KLOOSTERS EN ONDERWIJS

Afgezien van de praktijk van de ‘caritas’ is uit de middeleeuwse kerken nog iets anders voortgekomen dat een enorme invloed zou krijgen in de Westerse cultuur. Elk klooster had in de middeleeuwen nl. een eigen school waarin geestelijken werden opgeleid. In de vroegste periode werden daarin alleen theologische vakken onderwezen, maar later werd ook in steeds meer ‘wereldlijke’ vakken les gegeven. Uit deze kloosterscholen ontstonden de oudste universiteiten van Europa.   

Ik weet het, het is onmogelijk om in een paar bladzijden een goed overzicht te geven van alle positieve dingen die het christendom het Westen heeft gebracht. Zo is de invloed van het christendom op de Westerse kunst ook enorm groot geweest. Ik wil alleen laten zien dat het koppelen van religie (en dan vooral het christendom) aan alles wat negatief en problematisch is, gewoon niet klopt. Elke religie is een enorm groot en wijdvertakt geheel, met een eigen geschiedenis, waarden, mogelijkheden en beperkingen. Daarom is een gesprek over religies alleen mogelijk als de belangrijkste facetten ervan, zowel negatief áls positief, aan bod kunnen komen - een gesprek dat door de eenzijdige nadruk op negatieve elementen praktisch onmogelijk wordt gemaakt.

vrijdag 6 april 2012

Akiane, een leven in dienst van God (2)


Hoewel zij vooral bekend geworden is door haar schilderijen, staat Akiane’s poëtische talent buiten kijf. In gedichten vol wervelende, haast magische symboliek beschrijft zij de diepere natuur van mensen, dieren, de kosmos en de geestelijke wereld. Deze gedichten schrijft zij meestal na het voltooien van een schilderij, als een soort toelichting op het onderwerp ervan. In een paar minuten ontstaat de tekst die zelden hoeft te worden gereviseerd.

Haar poëtische talent ontwikkelde zich na een mysterieuze gebeurtenis die plaats vond toen zij vijf en een half jaar oud was. Op een regenachtige dag in het voorjaar van 2000 was zij plotseling zoek. Omdat de familie, die enkele jaren eerder welvarend was geworden, rekening hield met een ontvoering, werden de buren en zelfs de politie en het leger ingeschakeld om haar op te sporen. Maar nergens was een spoor van haar te bekennen. Totdat zij enkele uren na haar verdwijning opeens, als uit het niets, in één van de gangen van het ouderlijk huis verscheen. Een heleboel mensen waren daar getuige van. Om hen gerust te stellen sprak ze tegen de aanwezigen: “Ik was bij God. Er is veel werk te doen. Jullie zullen het niet begrijpen, maar jullie moesten dit ervaren.” Vervolgens vertelde ze exact wat er zich tijdens haar verdwijning in en om het ouderlijk huis had afgespeeld, alsof ze alles van bovenaf had gezien. Na dit mysterieuze voorval kwam het hele gezin tot geloof. Vanaf die dag accepteerden ze dat Akiane geboren was met de taak om mensen terug te brengen naar God. Niet lang daarna begon zij gedichten te schrijven.

Twee jaar geleden vertelde Akiane over haar ervaringen tijdens een interview met KCTS, een Amerikaanse tv-zender. “Ik hoor vaak stemmen”, zegt ze, “zie gezichten en hoor allerlei geluiden uit de natuur en de kosmos. Die beelden en geluiden moet ik zo snel mogelijk vastleggen op het doek, anders ben ik ze een dag later al weer kwijt.” Dat resulteert in schilderijen vol symboliek over bv. de schepping, de morele keuzes die een mens tijdens het leven moet maken, of over de uitwerking van het gebed. Maar ook dieren en landschappen beeldt zij vaak af. In haar gedichten wordt de symboliek van haar doeken toegelicht. Fraaie voorbeelden van haar poëzie zijn te vinden op http://akiane.com/poetry.
Een belangrijk thema in haar werk is de nieuwe aarde die na de terugkeer van Christus zal ontstaan. Zo heeft zij op één van haar olieverfdoeken de aarde van de toekomst geschilderd. Bij de eerste aanblik valt meteen op dat de topografie compleet is veranderd. Waar eerst oceanen klotsten van kust naar kust, zijn alleen nog maar continenten te zien. De nieuwe wereld is voornamelijk groen, met relatief weinig water. Misschien is dat puur symbolisch bedoeld. Maar belangrijker nog dan de verdeling van water en land zijn de geestelijke veranderingen die zich volgens haar zullen voltrekken. In die nieuwe wereld is de kwaadaardigheid van de natuur verdwenen. Dieren doden daar niet meer om te overleven. De kloven, die mensen nu nog van elkaar scheiden, zijn daar overbrugd. De aarde zonder oceanen, die zij schildert, stelt voor mijn gevoel dan ook een wereld voor waarin de afstanden tussen volkeren, landen en culturen in geestelijke zin zijn verdwenen. Een aanknopingspunt daarvoor is het schilderij “Moed”. Daarop zien we twee zwanen hoog boven een archipel vliegen. Zij interpreteert dit a.v.: “Op mijn schilderij stellen deze zwanen mensen voor in de vlucht van de liefde – de vlucht tussen mensen en volkeren, eilanden en continenten, planeten en melkwegstelsels is slechts voor de dapperen”. Meren en oceanen zijn hier het symbool voor alles wat mensen van elkaar scheidt.

Het meest futuristisch zijn haar schilderijen van de kosmos. Ze doen me denken aan opnamen van de Hubbletelescoop van nevels die zijdelings door reuzensterren worden verlicht, zodat er een kleurig, wervelend spel van licht en schaduw ontstaat. Op één ervan heeft zij zichzelf geschilderd terwijl ze met een penseel sterren schildert op de achtergrond van het heelal. Dat schilderij heet ‘Co-creatie’. Volgens haar zijn wij allemaal mede-scheppers van God. Dat is ook onze uiteindelijke bestemming. Toch zal er nog veel strijd zijn voordat die nieuwe wereld een feit is. Subtiel verwoordt ze dat in haar gedicht “Dromen”, waarmee ik afsluit. Er is immers geen nieuwe geboorte zonder pijn.
“De eeuwige weg is de smalle weg
waar je op anderen wacht en ze laat passeren.
De vulkaan verkruimelt de schuilplaats van de laatste fase
en als het verleden de toekomst toejuicht
kruiven de golven van de eerste eeuw om en om.
Is het sluimerend licht nog wit
wanneer de hemel een andere aarde baart
en de dauw van pijnscheuten over je heen druipt?“


Literatuur:
- Akiane, haar leven, kunst en poëzie, uitg.
Ankh-Hermes 2009
- My dream is bigger than I, memories of tomorrow, uitg. Artakiane LCC 2006.