Peter greep de uitgestoken
hand van Naftaniël. Daarop vervaagde de omgeving. Het leek wel alsof ze opeens in
een mistbank terecht waren gekomen; alleen hun eigen gestalten waren nog
duidelijk zichtbaar – een gevolg van hun razendsnelle verplaatsing in de geest.
Even later verdween de mist en doemden voor hen de omtrekken op van een
gebouwencomplex op een bergplateau. Het leek wel een sterrenwacht, bestaande uit
een heleboel rechthoekige gebouwen met witte koepels die d.m.v. gangen met
elkaar waren verbonden. “Dit is de tempel van de kosmos”, sprak Naftaniël, “we
gaan nu naar de bibliotheek. Daar zal ik je het boek laten lezen dat de
antwoorden bevat op al je vragen.”
Ze betraden een grote hal.
Aan alle kanten stonden boeken tegen de wanden opgesteld. Op een verhoging in
het midden van de hal stonden enkele tafels. Achter één ervan zat een priester
voorovergebogen boven een boek. Zijn handen rustten met gespreide vingers op de
bladzijden. “Ik zal je nu verbinden met het bewustzijn van die priester”, sprak
Naftaniël, “zodat je met hem mee kunt lezen.”
Voor zich zag Peter een
eindeloze donkere ruimte; het leek wel een peilloze afgrond. Nergens was een
sprankje licht te bekennen en nergens was er ook maar een vonkje bewustzijn dat
die duisternis tot leven zou kunnen wekken. Hij ervoer een diepe verlatenheid,
alsof hij gedoemd was miljarden jaren rond te zwerven door eindeloze leegten. Een
gevoel van benauwdheid greep hem aan – totdat er in die diepten opeens een
vonkje opgloeide. Het begon te fluctueren, werd zich steeds meer van zijn eigen
bestaan bewust en vormde lichtvingers waarmee het begon te tasten door de
diepten van het wereldruim. Steeds verder reikten zijn gedachten, totdat er
opeens vanuit de diepten van zijn bewustzijn een machtige lichtstraal door de
verten schoot: trillend, pulserend, alsof het die eindeloze verten met zijn
bewustzijn wilde vullen, tot leven wilde wekken met zijn goddelijke kracht.
De verten beantwoordden de
lichtpulsen, die elkaar in een steeds sneller tempo opvolgden, en stilaan
vormden zich in de duisternis van de wereldruimte donkere wolken die door de
inwerking van het goddelijk licht op den duur zelf ook licht begonnen uit te
stralen. Zo ontstonden de eerste sterrenstelsels, reusachtige, flonkerende
wielen van licht, die op hun beurt sterren voortbrachten, waaromheen zich
planeten vormden met hun manen. Steeds sneller voltrok zich dit proces, totdat
de hele ruimte gevuld was met allerlei soorten hemellichamen in onnoemelijke
aantallen.
Het vonkje, dat was
uitgegroeid tot een baaierd van licht, voelde dat er iets essentieels ontbrak
en dook met zijn bewustzijn in zichzelf om te onderzoeken wat dat zou kunnen
zijn. Toen het was uitgedacht, besprenkelde het de wereldruimte naar alle
kanten met vonkjes van zijn eigen bewustzijn. Zo beademde het de kosmos met
leven, dat weldra op allerlei plaatsen opschoot – eerst in de vorm van heel
eenvoudige, eencellige organismen, later in de gedaante van vissen en
landdieren, en tenslotte in de vorm van mensen.
In geestelijke zin leken
de mensen, die op allerlei werelden waren ontstaan, nog het meest op zijn eigen
goddelijk bewustzijn, want net als Hij waren ze zich scherp van hun eigen
bestaan en scheppende vermogens bewust, maar i.t.t. hun Schepper was hun geest
ingekerkerd in een fysiek lichaam. Door de beperkingen van dit lichaam moest
hun bewustzijn, dat nog ruw en zelfzuchtig was, steeds verder rijpen in liefde
en mededogen, totdat ze op den duur mochten terugkeren naar Hem, de oerbron van
al het bestaande.
Op veel planeten kozen de
kinderen van God voor een leven in harmonie met de goddelijke wetten van liefde
en wijsheid. Daar bloeiden beschavingen waarin de mensen leefden in
verbondenheid met God en de geestelijke wereld, zodat ze voortdurend door
engelen verder werden geholpen. De mensen leefden er vreedzaam en ontwikkelden
machtige vermogens van de geest. Op andere werelden, zoals de aarde, verloren
de mensen hun contact met de geestelijke wereld omdat ze zich blindstaarden op de
materie. Op deze planeten nam de techniek een hoge vlucht, omdat de bewoners
verzuimden hun geest te ontwikkelen. Maar omdat hun technische kennis geen
gelijke tred hield met hun geestelijke ontwikkeling, raakten zulke werelden vaak
in een diepe crisis. Sommige beschavingen vernietigden daarom zichzelf, andere
kwamen hun crisis pas te boven toen ze zich opnieuw met de geestelijke wereld hadden
verbonden.
Opeens hield de priester,
met wiens bewustzijn Peter al die tijd verbonden was geweest, op met lezen. Hij
stond op, sloeg het boek dicht en zette het terug in de kast. Peinzend liep hij
daarna door naar de sterrenwacht in een aangrenzend gebouw. Daar richtte hij
een telescoop op de aarde. Bezorgd keek hij naar de blauwwitte planeet, terwijl
de laatste beelden die hij in het boek had gezien, hem nog helder voor de geest
stonden: de aarde stond op een gevaarlijk keerpunt in zijn geschiedenis.
Naftaniël keek Peter aan. "Je weet nu alles wat je weten moet. Ik stuur je terug naar je lichaam. Daar zul je over enkele ogenblikken in wakker worden. Schrijf op wat je hebt gehoord en gezien. Haast je, want er is nog maar weinig tijd. Ga nu, je reis is hier ten einde."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten