dinsdag 12 november 2013

Een beeld van de kerk van de toekomst


In november 1972 lag ik alleen in een ziekenhuiskamer. Ik voelde me zó ellendig dat ik dacht dat het met me gedaan was. Toen ik langzaam begon weg te zinken, gebeurde er echter iets vreemds. Plotseling zag ik een tunnel voor me die onder een hoek van 45 graden omhoog wees; aan het eind daarvan gloorde licht. Het schijnsel was fel, maar toch was het geen gewoon licht: terwijl ik ernaar keek, voelde ik een warme gloed door mij heen trekken – eerst in mijn buik, later vooral in de hartstreek.

In eerste instantie schrok ik hevig, want ik had geen idee wat me overkwam. Van een ‘bijna-doodervaring’ had ik nog nooit gehoord, laat staan dat ik wist wat mensen onder dergelijke omstandigheden meemaken. Het verraste me volkomen. Toen ik echter merkte dat ik nog steeds bij bewustzijn was, ontspande ik me. Kennelijk was ik hypergevoelig geworden, want ik voelde dat er iemand naast me stond, ook al kon ik hem niet zien. Het was iemand die zó enorm veel liefde uitstraalde, dat ik bang was dat ik daaraan zou bezwijken. Geleidelijk drongen zijn gedachten tot me door. En opeens wist ik wie daar naast me stond: het was Jezus.
In de uren die daarop volgden had ik eindeloze gesprekken met Hem. Hij sprak met me over het leven dat ik tot dan toe had geleid en over de worsteling om mijn angsten te overwinnen. Hij sprak ook met me over het heden en troostte me, want ik moest onbedaarlijk huilen. Al die tijd voelde ik een diep, intens verdriet – niet omdat Hij bij me was, want Hij sloot Zijn armen om me heen, maar omdat ik werd aangeraakt door de overweldigende, intense gloed van Zijn liefde; ik voelde me compleet ondergedompeld in Zijn liefde en wijsheid.

In de weken daarna gebeurden er af en toe vreemde dingen. Zo kan ik me nog herinneren dat ik achter een elektrische schijfmachine zat en plotseling de bouwtekening voor me zag van degene die het apparaat had ontworpen. Het was alsof ik opeens de gedachten van de ontwerper kon lezen. Ook waren er momenten waarop de sluier tussen de materiële en de geestelijke wereld werd weggenomen, zodat ik aanvoelde welke geesten zich in mijn buurt bevonden en welke invloed en gedachten er van hen uitgingen. Maar over één ding had ik nog steeds geen duidelijkheid: ik wilde te weten komen hoe mijn toekomst er uit zag en wat mijn taak was in dit leven. Ik moest nog vijf jaar wachten voordat ik dat te zien kreeg. En net als bij mijn bijna-doodervaring gebeurde dat midden overdag toen ik alleen was. 
November 1977. Ik zat alleen in de woonkamer van mijn kleine appartement en voelde me verdrietig. Nadat ik ruzie had gekregen met één van mijn beste vrienden had hij me toegebeten dat hij niets meer met me te maken wilde hebben. Dat maakte me zo boos dat ik hem hartgrondig vervloekte. Daarmee bedoel ik geen gewone verwensing, zoals wanneer je in gedachten tegen een deur aanloopt en dan iets lelijks zegt, maar een echte vervloeking met de bedoeling om iemand te schaden. Natuurlijk was dat stom, want ik besefte maar al te goed dat er een spirituele wereld is en dat kwaadaardige gedachten anderen diep kunnen raken. Maar waar ik op dat moment geen erg in had, was dat mijn vloek vooral mezelf had getroffen: het lukte me daarna niet meer om een fatsoenlijk verhaal op papier te krijgen. Op creatief gebied zat ik muurvast.

In de weken erna voelde ik me schuldig. Daarom bad ik om vergeving, want wat ik had gedaan was walgelijk. Toen ik mijn ogen na dat gebed weer opende, zag ik tot mijn verrassing beelden van een grote kerk die tot de nok toe vol was. Duizenden mensen waren er verzameld. Ze stonden en zaten overal; zelfs de gangpaden waren bezet. In tegenstelling tot wat je tegenwoordig meestal ziet, waren er ook veel jonge gezinnen die hun kinderen hadden meegenomen. De sfeer was vrolijk en uitbundig. De zon scheen door hoge, gebrandschilderde ramen naar binnen en verlichtte grote vlakken van de marmeren vloer. Op die vloer stond een klein mannetje in een zwarte toga. Ik schat dat hij ongeveer zeventig jaar oud was. Hij droeg een bril met een goudkleurig montuur en keek ernstig, maar toch ook met een zweem van guitigheid naar zijn gemeenteleden. Aandachtig luisterden ze naar wat hij te zeggen had. 
Op de één of andere manier kwam die predikant me bekend voor. Toen ik me afvroeg wie hij toch kon zijn, was het alsof iemand indringend tegen me zei “Kijk nog eens, kijk nog eens goed!” Ik nam de man nog eens aandachtig in me op, totdat de schellen me van de ogen vielen: die man – dat was ik, op een leeftijd van ongeveer 70 jaar! Zag ik dan een beeld van mijzelf zoals ik er over 45 jaar uit zou zien? En was dit een beeld van een krachtige spirituele opleving in de verre toekomst?

Ik weet niet hoe ik de sfeer in die kerk precies moet beschrijven, maar het kwam mij voor dat de scheidswand, die er normaal gesproken is tussen de materiële en de geestelijke wereld, tijdens die dienst was opgeheven. Ik voelde dat er een open en vloeiende verbinding was tussen de engelen en de goede geesten in de hemel en de mensen die waren samengestroomd in de kerk. Het was in feite één gemeente, één kerk, in directe verbinding met de geestelijke wereld. Dat was ook de reden voor de vreugde en het enthousiasme van de kerkgangers. Binnen dat geheel was de predikant niet meer dan een instrument dat door de hemelse wereld werd gebruikt om de gemeente te leiden en te bemoedigen. Je zou ook kunnen zeggen dat het ‘dak’ van de kerk was verdwenen: alle mensen van goede wil werden direct vanuit de hemel geïnspireerd.
Tegelijkertijd voelde ik dat deze mensen de meerderheid van de wereldbevolking van dat moment vertegenwoordigden. Er bestond nog steeds moreel en geestelijk kwaad op aarde, maar de macht ervan nam geleidelijk af. Brede stromen geestelijk licht drongen tot de mensheid door, en overal preekten dominees en priesters het evangelie, waarbij ze rechtstreeks door de hemel werden geïnspireerd. Overal op aarde leefde dit gevoel van verwachting, van blijdschap en genade. Dat viel samen met een ingrijpende vernieuwing binnen de kerken en een machtige spirituele revival zoals de wereld nooit eerder heeft gezien. Niet alleen de oude scheidswand tussen hemel en aarde was weggevallen, ook de muren tussen de kerken brokkelden af. Waar mensen rechtstreeks vanuit de geestelijke wereld worden geleid, hebben ze geen dogma’s, concilies, pausen en kardinalen meer nodig – daar is de letter gedood en het woord levend geworden.

Toen ik deze ervaring had, was ik 24. Ik ben nu 60. Dat betekent dat ik beelden zag van de nabije toekomst, van rond het jaar 2023. Het is altijd moeilijk om zulke toekomstbeelden te interpreteren. Maar omdat ik tijdens mijn BDE en in de nasleep ervan dingen heb gehoord en gezien die ook zijn uitgekomen, geloof ik dat dit heel goed waar zou kunnen zijn – letterlijk of figuurlijk. Ik claim niets en maak er zeker geen aanspraak op dat dit de enige of absolute waarheid zou zijn over de toekomst.
Eén ding weet ik wel zeker: dit is een reële mogelijkheid – een mogelijkheid waarvan ik hoop dat deze in de niet al te verre toekomst werkelijkheid zal worden. Wat ik aanvoelde was, dat deze beelden een geestelijke werkelijkheid vertegenwoordigen en dat het uiteindelijk de bedoeling is dat christenen, net als in de periode van de eerste gemeenten, tijdens hun vieringen weer rechtstreeks in verbinding staan met de geestelijke wereld en met Jezus zelf, met voorbijzien aan de muren die de kerken ook ten opzichte van elkaar hebben opgetrokken. Ik zie deze ervaring dan ook als een belofte, ook al gaat deze belofte tegen alle sombere verwachtingen in.

Voor mijn gevoel zijn het beelden uit de tijd dat de Geest van Christus terugkeert naar de aarde. Het was een ervaring die me doet denken aan het verhaal over de Emmaüsgangers: “Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons opende?” Laten we hopen dat we, net als de Emmaüsgangers, in de toekomst weer rechtstreeks door Jezus worden geïnspireerd, zodat alle muren tussen christenen zullen verdwijnen en niet de letter, maar de Geest opnieuw in de kerk regeert.

zondag 10 november 2013

Exile


Exile
 
Deep down we are
angels with scorched wings
who forgot how to fly
eternal spirits in exile
children of God
trying to regain
Paradise.

 

woensdag 23 oktober 2013

A glimpse of the future


In 1972 I had a near death-experience. In the loneliness of a hospital room, when I thought that my life was finished, I suddenly saw a tunnel with a bright light at the end of it. First I got frightened, because I didn’t know what was going on, but soon I felt quiet and peaceful, as if I was touched by the very powerful love of someone who stood beside me. I couldn’t see anybody, but after a while I came aware of his thoughts – His thoughts, because I realized it was Jesus who stood beside me. His love was so extremely powerful, that I was afraid that I couldn’t bear it.
I had endless talks with Him. He showed me the life that I had led and my struggles to overcome my fears. He also talked to me about the present and comforted me, because I was crying all the time. I felt a deep, immense sadness – not by His presence, for He took me in His arms, but because my heart was touched by the overwhelming, heavenly warmth of His love; I felt completely immersed in the light of His wisdom.
In the weeks after this experience strange things happened. I can remember that I was sitting behind an electric typewriter and suddenly knew the ideas of the person who had designed it, as if I could see the blueprint of that machine. There were also moments when I could see a glimpse of the spiritual world – angels and dark spirits who influenced the world of the living. But there was one thing that was still unclear to me: I wanted to know my future and my task in this life. I had to wait five years until that last piece of the puzzle was revealed. And just like my near death-experience, it came all of a sudden, when I was alone and in broad daylight.
November 1977. I was sitting in the living room of my small apartment and felt sad. After a quarrel with one of my best friends he didn’t want to see me anymore. That made me so angry that I put a curse on him. It was not a kind of swearing, like many people do, but a real curse that I spoke with the intention to harm him. Of course that was stupid, especially because I knew very well that there’s a spiritual world and that evil thoughts can hurt others. But what I didn’t realize was that my curse had damaged myself in the first place: I was not able to write anymore, for my creativity was gone. Terrible!
I felt guilty and prayed for forgiveness, for what I had done was disgusting. When I had finished my prayers on that cloudy, windy November afternoon, I suddenly saw pictures of a large church: thousands of people were attending a sermon. Broad beams of sunlight fell on the marble floor, and on a small platform stood a minister. I guess he was about 70 years old, but he preached nevertheless with great enthusiasm. The man wore a gold-coloured spectacle with round glasses. The churchgoers listened with great interest to what he was saying.
When I looked at the minister, I noticed that he looked familiar to me. I wondered who he was, but then I heard someone saying: ”Look again, look very carefully!” I focused on the man, and then I knew who he was: it was me! I saw myself at the age of about 68 or maybe 70 years old, preaching in a large church that was chock full. People were sitting and standing everywhere, even in the aisles. They had brought their children with them and were cheerful, almost excited.
I don’t know how to describe it, but what I felt was that the old boundaries or curtains between this world and the spiritual one had disappeared. There was a direct contact between the people in the church and the angels and good spirits in the spiritual world; in fact they were one! That was also the main reason for the joy of the churchgoers. The minister was no more than a kind of instrument that was inspired by God’s kingdom to encourage and comfort his congregation. You could say that the ‘roof’ of the church had disappeared; that means that all people of good will were directly inspired by the forces of heaven. I felt that they represented the majority of the world population at that time. There was still evil on earth, but its power was slowly decreasing.

Moreover I realized that I was only one of the many ministers who preached the gospel: everywhere on Earth there was this feeling of expectation, of joy and grace. That coincided with a great renewal of the churches and with a powerful spiritual revival like this world has never seen before,.  
When I had that experience, I was only 24. Nowadays I’m 60. That means that I saw pictures of the near future – 8 or 10 years from now. The events I saw may happen between 2021 and 2023. But I cannot stress enough that I do not make any claim that this is the one and only truth about our future. What I do want to say is that this is a possibility – a possibility of which I hope that it will become our reality in the near future. God only knows if these things will really happen.  

donderdag 8 augustus 2013

Fallen angels



We're neither angels, nor devils.
We're neither stupid, nor wise.
We are the fallen angels
who try to regain Paradise.
 

maandag 5 augustus 2013

Farewell to a friend


Now that your soul has departed, heading for the world beyond,
you leave me behind, with a heart filled with memories...
And it is as if you've returned to life, are part of the living again;
you dance and laugh, you look cheerfully to me, offer me a drink,
and we walk and talk on a summer evening, when the shadows fall
and the sounds of the city pass by, dreaming, almost unconscious.

You are part of the immortals now, and you look at me,
like you did in your lifetime: cheerfull, with your tender laugh,
and I can almost feel your hand that touches my hair,
see your smile. Your voice whispers to me from beyond the veil
that is draped between this world and thine, between you and me.

I pray for you, I speak to you, I wish you goodnight, my friend,
my companion, who joined me, who told me the story of your life.
I hear your voice from the Great Beyond, see your eyes still,
though they are closed. You are still part of me, as I am part of you.

My friend, may the heavens open their gates for your tender soul.
My heart greets you for a last farewell, though you'll ever stay here,
in the vast spaces of my love, in the deep realms of time and space.

You will never be forgotten, coz' you'll ever stay here, my friend.
May God bless you, caress you, take you home to his dominions.
May all the pain and all the sorrow you suffered on earth stay behind.

May a torch of light and the power of love accompany you
as you enter the realms of heaven and pass the gates of eternity.

Farewell!

maandag 10 juni 2013

Nu ook actief op Twitter

Sinds eind vorig jaar ben ik ook actief op Twitter. Ik post daar o.a. tweets over religie, bijna-doodervaringen, filosofie, sterrenkunde en leven op andere planeten. Wie mij wil volgen, kan mijn berichten lezen op https://twitter.com/AuroraBlogspot. Al mijn berichten daar zijn openbaar. Je kunt er echter alleen op reageren als je zelf ook een Twitteraccount hebt.

maandag 20 mei 2013

Rowan Atkinson: niet bij Bean alleen

 
Wat begon met gekke bekken trekken op de kostschool mondde uit in een internationale carrière met optredens en uitzendingen in meer dan honderd landen. Overal wordt hij tegenwoordig onthaald als een popster. Toen hij in Amsterdam was voor een optreden leidde dat tot een opstootje, waarna hij in een Morris Mini moest vluchten. Het leek wel alsof Madonna haar kokette gezicht liet zien. Toch is hij al die tijd een broodnuchtere Brit gebleven. Soms is zijn humor op het randje, maar om zijn bejaarde moeder niet te kwetsen laat hij de ergste scheldwoorden weg: Rowan Atkinson. Oftewel hoe je met je rare grimassen de wereld kunt veroveren.

Atkinson ging als kind naar de Cathedric Choir School in Durham, dat iets ten zuiden van Newcastle ligt. Zijn oud-leraar Canon Grove zei over hem ”Mijn eerste indruk was dat hij een extreem verlegen jongetje was. Later zei hij dat zijn carrière begon toen zijn klasgenoten hem vroegen om rare gezichten te trekken in de verkleedkamer van de school.” Hij was toen ongeveer tien, elf jaar oud. Hoewel hij het leuk vond om op te treden voor zijn klasgenoten en later voor medestudenten in Oxford, voelde hij zich niet echt afhankelijk van anderen: “Ik had niet steeds vrienden nodig om mezelf te vermaken”.

In zijn eerste jaar in Oxford, waar hij techniek studeerde, werd hem gevraagd een sketch te doen voor een opvoering in het Oxford Playhouse. Binnen 48 uur moest hij iets bedenken dat hooguit vijf minuten zou duren. Hij ging voor de spiegel staan en begon rare grimassen te maken. Zo ontstond het typetje mr. Bean dat hem later wereldberoemd zou maken. Toch duurde het tot 1989 voordat hij voor het eerst in die rol in de openbaarheid trad. Voor die tijd speelde hij rollen die daar al sterk op leken.

Over de persoonlijkheid van mr. Bean zegt Atkinson zelf: “Ik stel me hem voor als een jongen van negen jaar oud. Dat zijn van nature anarchisten. Ik zie Bean als een anarchist. Hij gehoorzaamt alleen aan regels zo lang ze hem van pas komen.”

Dat blijkt. Gemeen als hij soms is, zien we hem in een Bean-aflevering een blinde man afleiden zodat hij een drukke verkeersweg oploopt; een vrouw kan hem nog net op de stoep trekken om te voorkomen dat hij wordt overreden. In een andere aflevering, “Open dag van de landmacht”, laat hij een scheikundelokaal ontploffen waarna hij doodleuk een ander lokaal binnenstapt. Bean is slim, maar eigenlijk ook gewetenloos. Zou dat met zijn karakter te maken hebben? “Een typetje moet je uit jezelf halen”, zegt hij, “in feite heeft ieder mens maar één komisch type in zich”.

Een andere serie waarin hij de hoofdrol had was Blackadder. Daarin speelt hij fictieve figuren uit de Britse geschiedenis. Vier seizoenen lang werd deze serie uitgezonden. Alle seizoenen speelden zich weer af in een andere periode, variërend van de 15e tot de 20e eeuw. De serie werd geen groot succes, hoewel de BBC daar wel op had gerekend, gezien het succes van de voorafgaande serie “Not the Nine o’clock News”, die van 1979-1982 werd uitgezonden. Atkinson speelde hierin mee, naast komieken als o.a. Mel Smith. Verder speelde hij de rol van politie-inspecteur in “The Thin Blue Line”.

Atkinsons interesse voor visuele komedie ontstond toen hij 16 was en een film zag van Jaceques Tati, ‘Les vacances de mr. Hulot‘. Dat was een na-oorlogse film in zwart-wit waarin nauwelijks gesproken werd. Jaren later, toen hij in Oxford studeerde, ging hij voortborduren op dat genre. Hij ontmoette daar een studiegenoot die komedies schreef, Richard Curtis. Dat was in 1976. Curtis was enthousiast over de sketches die Atkinson geschreven had. Zo ontstond hun samenwerking, die aan de basis stond voor verschillende tv-producties zoals mr. Bean en Blackadder.

Atkinson speelde in verschillende films, o.a. in “Never say Never”, een James Bond-film uit 1983; zijn aandeel daarin was trouwens niet meer dan een bijrol. Later zou hij als Bean twee bioscoopfilms uitbrengen. De leukste daarvan vond ik “Bean, the ultimate disaster movie”. Hij speelt daarin een suppoost van de National Gallery die namens dat instituut wordt uitgezonden naar Amerika om een beroemd schilderij te presenteren. Zijn logeerpartij bij een Amerikaanse kunstkenner draait – hoe kan het ook anders - op een drama uit.

Als je alle typetjes ziet die Atkinson speelt, zou je misschien denken dat hij een beetje maf is. Niets is minder waar. Met zijn geschatte vermogen van 97 miljoen pond is hij één van de rijkste Britten van dit moment. Maar elk voordeel heeft ook z’n nadeel. Zo knalde hij in 2011 met zijn MacLaren F1 tegen een boom en een verkeersbord. Gelukkig liep hij daarbij alleen wat lichte verwondingen op.
Niet zo lang geleden verklaarde hij Bean beu te zijn. Als je meer dan twintig jaar lang grote ogen opzet en gekke bekken trekt, gaat de rek er een beetje uit. Begrijpelijk. Gelukkig blijven er nog genoeg andere typetjes over om ons de komende jaren te vermaken.

 

maandag 13 mei 2013

Buitenaards bezoek – feit of fictie? (2)


De omslag van het Franse COMETA-rapport
 
Op mijn artikel over buitenaards bezoek kreeg ik verschillende reacties. Graag ga ik hieronder in op enkele vragen die me werden gesteld. Wie nog meer wil lezen over dit onderwerp kan ik verwijzen naar de link helemaal onderaan. Je komt dan terecht op de webpagina waarop de Nederlandse vertaling is te lezen van het COMETA-rapport. Dat is het in 1999 gepubliceerde verslag van een Frans onderzoek naar ufo’s die niet alleen in Frankrijk, maar over de hele wereld zijn waargenomen. Van de onderzoekscommissie maakten o.a. wetenschappers en generaals deel uit. Ze stond onder leiding van Dennis Letty, generaal van de Franse luchtmacht. De buitenaardse hypothese wordt daarin de meest waarschijnlijke genoemd. Er staat ook scherpe kritiek in te lezen op de politiek van de VS-regering om het ufo-fenomeen in de doofpot te stoppen.

UFO’S EN DE ‘COVER UP’
Het zijn vooral de Verenigde Staten waar men sinds ongeveer 1947 ufo-meldingen zo veel mogelijk in de doofpot stopt. Die neiging was het sterkst in de tijd van de Koude Oorlog. De autoriteiten daar waren bang dat ufo's konden worden aangezien voor geheime wapens van de Russen. Bovendien werkte men in de VS, net als in China en de USSR, aan nieuwe wapensystemen waar men geen ruchtbaarheid aan wilde geven. En wat voor industriële geheimen geldt, geldt des te meer voor militaire projecten: het was medewerkers van militaire bases, laboratoria en vliegvelden strikt verboden om met buitenstaanders over hun werk te praten. Die bepaling gold ook voor ufo-waarnemingen. Sprak je er toch over, dan kon je worden geschorst, ontslagen of zelfs in de gevangenis belanden. Daarom kwamen in die periode weinig waarnemingen van VS-militairen naar buiten. Na de Koude Oorlog werd het klimaat wat opener, maar ook toen was het ‘not done’ om zulke verhalen door te spelen naar de media.

In andere landen gold dat spreekverbod voor militairen ook, maar het werd niet overal zo strikt nageleefd als in de V.S. In de voormalige USSR was men hier wat opener over, schrijft Vermeeren in "Ufo's bestaan gewoon". Na de Koude Oorlog kwam er een duidelijke kentering. Zo werden in Groot-Brittannië, België en Frankrijk steeds meer documenten en onderzoeken over ufo's vrijgegeven. In Midden- en Zuid-Amerika gaat de overheid hier tegenwoordig ook heel open mee om. In Frankrijk ging men nog het verst met het 'COMETA'-rapport uit 1999; zie de link onderaan dit artikel.    

FYSIEKE BEWIJZEN
Fysieke bewijzen van het bestaan van ufo´s zijn er volgens verschillende bronnen wel. Zo hebben veel mensen verklaard dat in 1947 dicht bij Rosswell, New Mexico, niet ver van een nucleaire basis drie ufo's compleet met inzittenden zijn neergestort. Die inzittenden (in totaal 9) zijn volgens hen geborgen en naar een ziekenhuis vervoerd voor onderzoek. Ik weet dat dit fantastisch klinkt, maar getuigen daarvan zijn er genoeg. De Apollo-14 astronaut Edgar Mitchell, die zelf in Rosswell woonde, heeft daar onderzoek naar gedaan en heel veel mensen geïnterviewd die er getuige van waren geweest. Boeren uit de omgeving hebben daar wrakstukken van ufo´s gevonden en ze gefotografeerd. Later werden die resten door het leger opgeëist en voor onderzoek meegenomen.
Ook zijn op veel plaatsen, waar ufo’s zijn geland, later afdrukken gevonden in de bodem. Daardoor kon men vaststellen dat ze soms tonnen wogen. Verder vond men soms afdrukken van het landingsgestel.   

VORMEN EN AFMETINGEN VAN UFO’S
Niet alle ufo's zijn schotelvormig. Ze kunnen alle mogelijke vormen en afmetingen hebben. Driehoekige objecten worden ook vaak gezien, bijv. tijdens de ufo-golf van 1989-1993, die vooral in België goed zichtbaar was. Het is mogelijk dat men proefversies van de driehoekige Stealth (B2) bommenwerper, die toen in ontwikkeling was, voor UFO’s heeft aangezien, maar toch is dat minder waarschijnlijk. De voorwerpen die men in die jaren zag, maakten namelijk geen herrie, terwijl een Stealth-bommenwerper volgens mensen die dat kunnen weten enorm veel lawaai produceert.  Naast driehoekige ufo’s worden ook vaak sigaarvormige, ovale en langwerpige voorwerpen gemeld.

Soms hebben ze reusachtige afmetingen, zoals de ufo die op 13 maart 1997 boven de stad Phoenix in Arizona werd gezien. Duizenden mensen waren er getuige van dat een voorwerp van 1-2 kilometer groot laag en geluidloos over de stad vloog. Maar ook in de ruimte worden door astronauten soms gigantisch grote vliegende voorwerpen waargenomen. Dat waren beslist géén luchtspiegelingen, raketonderdelen of planetoïden.

BEROUWBAARHEID VAN DE VERSLAGEN
Sommige mensen hebben me geschreven dat er veel onzinnige verhalen over ufo's in omloop zijn. Dat klopt. Er zijn verschillende valse meldingen ontmaskerd. Hetzelfde geldt voor graancirkels: grappenmakers heb je overal.  Maar wat te denken van de duizenden piloten, luchtmachtofficieren en andere getrainde waarnemers die ze hebben gerapporteerd?  Ik ken iemand die als officier op een vliegbasis heeft gewerkt en heel nuchter vertelt dat ze vaak door luchtmachtpersoneel worden gezien en dat ze eigenschappen hebben waar aardse toestellen niet aan kunnen tippen. Zo beschrijven ze haakse bochten en kunnen zomaar verschijnen en verdwijnen, alsof ze door een wormgat hiernaartoe vliegen.

EIGEN UFO-WAARNEMING
Zelf heb ik drie keer een UFO gezien, terwijl ik wel degelijk het verschil ken tussen een satelliet, een vliegtuig, een meteoor en andere dingen die aan de sterrenhemel verschijnen. Al zo’n 40 jaar ben ik amateur-astronoom. Als er iets ongewoons aan de hemel te zien is, valt het me onmiddellijk op. Zo zag ik één keer een ufo schuin boven de vliegbasis Leeuwarden hangen. We reden op dat moment op de weg van Bolsward naar Leeuwarden, recht op het object af. Ik zat naast mijn vrouw, die de auto bestuurde, en had een verrekijker bij me. Daardoor kon ik het ongeveer een kwartier lang met 7x vergroting bekijken. Het hing roerloos op enkele honderden meters hoogte, was langwerpig en voerde drie witte lichten aan de onderkant.  Dat voorval heb ik later ook gemeld aan het personeel van de basis. Ze konden het niet verifiëren, want volgens hen stond de radarinstallatie op dat moment uit omdat het zondag was…

CONCLUSIE
Na het lezen van de boeken van Coen Vermeeren, Allen Hynek en andere schrijvers over ufo´s kan ik maar één conclusie trekken: er cirkelen ruimteschepen van andere beschavingen rond de aarde. We zijn niet alleen in het heelal. Sterker nog: we lopen ver achter op deze beschavingen. Ik denk dat het daarom hoog tijd wordt dat méér mensen dit verschijnsel serieus nemen en het onderzoeken. Daar is moed voor nodig, want de kans is groot dat we vergeleken met andere civilisaties nog maar een heel primitieve soort zijn, met een diepgewortelde angst voor het onbekende. Ik vermoed dat het vooral deze angst is, deze ‘horror vacui’, die ervoor zorgt dat veel mensen dit onderwerp ridiculiseren. Daar is geen enkele reden voor. Steeds meer wetenschappers, ufo-onderzoekers en piloten zijn tot de conclusie gekomen dat ufo’s fysieke voorwerpen zijn en hoogstwaarschijnlijk ruimteschepen van interstellaire beschavingen. Het Franse COMETA-rapport uit 1999 is in dat opzicht veelzeggend. Ik kan dan ook iedereen aanraden om het te downloaden en te lezen.

Dit rapport kun je downloaden op http://www.ufowijzer.nl/pdf/Cometa%20Rapport%20Compleet.pdf

dinsdag 7 mei 2013

Buitenaards bezoek - feit of fictie?

 
Ons melkwegstelsel bevat ongeveer 200 miljard sterren. Onderzoek door satellieten zoals NASA’s Kepler Space Observatory heeft uitgewezen dat heel veel sterren door planeten worden omgeven. Er worden zelfs steeds meer sterren ontdekt waar aardachtige planeten omheen draaien. De kans is dan ook levensgroot dat op verschillende planeten leven is ontstaan dat zich gedurende lange tijd heeft kunnen ontwikkelen. Om die reden gaan de meeste sterrenkundigen er van uit dat we vroeg of laat andere beschavingen zullen ontmoeten, ofwel doordat we op afstand signalen met hen kunnen uitwisselen, ofwel doordat we contact zullen leggen met hun ruimteschepen. Niet voor niets werden de beide Voyagers, die in de zeventiger en tachtiger jaren de reuzenplaneten aan de rand van ons zonnestelsel fotografeerden, uitgerust met een plaquette waarop de positie van de aarde wordt aangegeven. Men hoopt dat ooit een andere beschaving die ruimteschepen zal bergen en dan contact met ons zal opnemen. Maar een heel andere vraag is of we dat buitenaardse leven niet té ver zoeken. Er bestaan immers al heel lang verslagen van ooggetuigen die ufo’s hebben gezien. Wat moeten we daarvan denken? Is ET de aarde aan het bespioneren? Wie zijn ze en waar komen ze vandaan?
Een boek waarin diep op deze vragen wordt ingegaan, is “Ufo’s bestaan gewoon – een wetenschappelijke visie” van Dr. ir. Coen Vermeeren. Hij studeerde Lucht- en Ruimtevaarttechniek aan de T.U. Delft en is daar hoofd van Studium Generale. Zijn boek, dat in maart dit jaar verscheen, bevat een indrukwekkende reeks documenten  en ooggetuigenverslagen van ufo-waarnemingen, niet alleen van piloten, onderzoekers en luchtmachtofficieren, maar ook van astronauten, waaronder maanreizigers als Buzz Aldrin – de tweede man op de maan – en Edgar Mitchell, de piloot van de maanlander tijdens de vlucht van de Apollo-14. Uit al die verslagen komt het beeld naar voren dat ufo’s ruimteschepen zijn van andere planeten waar men over een veel geavanceerdere techniek beschikt dan op aarde. Zo zijn ze in staat om enorm snel te accelereren, tijdens hun vlucht rechte hoeken te maken, en zelfs om plotseling te verschijnen en weer te verdwijnen, alsof ze opduiken uit een opening in het ruimte-tijd continuüm.

Onderzoekers uit de V.S. melden dat ze een bijzondere interesse tonen in nucleaire installaties, vooral in opslagplaatsen van kernraketten. Enkele malen zijn kernkoppen onklaar geraakt nadat er een ufo boven een nucleaire basis was waargenomen. Toeval? Feit is in elk geval dat er vaak elektromagnetische storingen optreden als er ufo’s worden waargenomen. In de V.S. heeft men daar ervaring mee. Tijdens ‘ufo-golven’ valt vaak het elektriciteitsnet uit. Hele delen van de V.S. lagen in de zestiger en zeventiger jaren soms plat als het land weer eens door ET werd geteisterd.
Inmiddels zijn er al zó veel foto’s, films en verslagen van ufo-waarnemingen beschikbaar, dat het heel moeilijk is om dit verschijnsel nog langer als verzinsel af te doen. Ze zijn er, onmiskenbaar, en in veel gevallen gaat het wel degelijk om fysieke objecten die ook op radarbeelden zijn te zien. De manier waarop ze in ons luchtruim en ook daarbuiten manoeuvreren doet vermoeden dat ze door buitenaardse piloten worden bemand of op afstand worden bestuurd. Dat het hier om meer dan een fata morgana gaat, wordt bewezen doordat bijna alle Amerikaanse presidenten van na W.O. II interesse in dit onderwerp hebben getoond. Ze hebben bij instanties zoals de CIA en de NSA navraag gedaan naar relevante informatie die hierover beschikbaar was. Tot hun verbazing werden ze allemaal afgescheept. Blijkbaar is sommige kennis zo geheim dat zelfs Amerikaanse presidenten geen toegang hebben tot deze archieven. Er bestaan documenten die dat aantonen.

Het ufo-verschijnsel is in de V.S. altijd met veel geheimzinnigheid omgeven. Voor Vermeeren was er daarom alle reden om uitgebreid aandacht te besteden aan de ‘cover up’ die kort na W.O. II begon en tot op de dag van vandaag voortduurt. Wat weet de Amerikaanse overheid van ufo’s en hun voortstuwingstechniek? Zijn er al contacten gelegd, en zo ja, met welk doel? Het deel van “Ufo’s bestaan gewoon” dat die contacten beschrijft is het meest speculatief. Geen wonder als je bedenkt dat de verhalen daarover bijna allemaal afkomstig zijn van mensen die rapporteren uit de tweede of derde hand. Eén persoon, die bij de NASA heeft gewerkt, beweert zelfs dat de Amerikaanse autoriteiten op de hoogte zijn van het bestaan van 57 buitenaardse  beschavingen.
Het is niet duidelijk wat zulke uitspraken waard zijn. Duidelijk is in elk geval wel dat Vermeeren in zijn 200 pagina’s tellende boek een helder en goed gedocumenteerd overzicht geeft van de belangrijkste informatie die op dit moment over ufo’s voorhanden is. De antwoorden die hij formuleert op de vraag waarom de kennis hierover vooral in de V.S. zo lang onder de pet is gehouden, vind ik geloofwaardig. In de periode van de koude oorlog wilde men voorkomen dat er paniek uitbrak omdat ufo’s konden worden aangezien voor geheime wapens van het Oostblok. Ook was men bang dat het grote publiek niet bestand was tegen het idee dat er beschavingen bestaan die veruit superieur zijn aan de onze en stoeien met afstanden die onze ruimteschepen nog in geen duizend jaar kunnen afleggen. Ik denk dat die angst in onze tijd volkomen ongegrond is. Boeken als die van Vermeeren laten zien dat deze civilisaties geen kwade bedoelingen hebben. Als ze dezelfde instelling hadden als wij, waren we waarschijnlijk al lang gedecimeerd, net als de Maya’s en de Azteken in de tijd van de conquistadores. Dat had trouwens wel een onschatbaar voordeel: iedereen was dan van het bestaan van ET overtuigd.

maandag 29 april 2013

De nacht van het ruimteschip (2)

 
Eén van de wezens kwam op me af. Indringend staarde hij mij aan en stak toen een hand op. Verbouwereerd bleef ik vlak voor hem staan. Wat wilde hij? Nu ik vlak bij hem was had ik alle gelegenheid om hem eens goed in mij op te nemen. Hij was hooguit 1.20 meter groot en had een tenger postuur. Zijn armen waren naar verhouding een stuk langer dan bij een mens en hingen slungelachtig langs zijn lijf. Zijn gezicht was ovaal, met twee grote, kogelronde ogen zonder wimpers en wenkbrauwen.  Een neus had hij wel, maar die verhief zich nauwelijks boven de rest van zijn gezicht. Vreemd genoeg was er nergens een mondopening te zien. Hoe spraken ze dan met elkaar?

Het antwoord op die vraag werd me al snel duidelijk, want terwijl hij mij onafgebroken bleef aanstaren begon het me te duizelen en vervaagde de omgeving. Het Noordzeestrand maakte plaats voor beelden van een andere wereld. Als in een droom zag ik een soort hangar op een reusachtig vliegveld. De lucht zag er rood uit, vergelijkbaar met de rode lucht die je ziet op foto’s die vanaf Mars zijn genomen. Voor de hangar stonden tientallen zilverkleurige ruimteschepen opgesteld. Ze hadden allemaal de vorm van een schotel met een flinke verdikking in het midden. In elk toestel klommen drie wezentjes die niet groter waren dan kinderen van een jaar of acht. Ze hadden apparaten bij zich die ze in de ruimteschepen droegen.
En opeens hoorde ik het weer: het melodietje. Op dit buitenaardse vliegveld klonken dezelfde diepe zoemtonen die me weken lang hadden geteisterd totdat ik helderzienden, hypnotherapeuten en zelfs een acupuncturist had bezocht om dat gejengel te laten stoppen. Kennelijk vormde dat melodieuze gezoem het afgesproken teken dat de zilverkleurige flottielje kon vertrekken. Moeiteloos verhieven ze zich tegelijkertijd in de lucht en wonnen pijlsnel hoogte. Nergens was een raketmotor te zien; het leek wel alsof ze simpelweg de zwaartekracht konden opheffen. Daarop verschoof het beeld. Ik bevond me nu in de cabine van het commandoschip.
Door de patrijspoorten zag ik de kleinere schepen die in formatie meevlogen, op weg naar de aarde. Dat ze onderweg waren naar onze planeet bleek uit de beelden die werden getoond op een groot scherm dat in het midden van de cabine stond opgesteld. Majestueus zag je de aarde in de ruimte hangen. Een paar andere planeten van ons zonnestelsel waren als kleine bolletjes in de verte zichtbaar. Achter het scherm zat het wezen dat nu voor me stond. Hij pakte een koperkleurig apparaat van de vloer en verbond het met een paar kabels met het scherm waarop de aarde zichtbaar was. Daarop begonnen op de aarde een paar puntjes op te lichten. Razendsnel werd nu ingezoomd op de plekken waar de lichtpuntjes zichtbaar waren. Tot mijn verbijstering bleek het om mensen te gaan waarmee contact werd gelegd. Telkens wanneer het beeld enkele seconden lang bij één van deze mensen bleef rusten, begon het eentonige melodietje, bestaande uit een vijftonig gezoem, te klinken. Opeens schrok ik: één van deze mensen was ik! Ze wilden ons verdorie meenemen naar hun thuisplaneet!
De trance, of wat daarvoor doorging, was plotseling uitgewerkt. Ik werd me weer van mijn omgeving bewust. Voor me stond het wezen dat ik in het ruimteschip gezien had. Hij was de leider van de expeditie die tot doel had om mensen van de aarde te ontvoeren. De adem stokte in mijn keel. Was er nog een ontsnapping mogelijk? Onbeweeglijk stonden we tegenover elkaar, daar op het strand, in het blauwzilveren licht van de volle maan.  Nooit klonk de branding van de Noordzee me angstaanjagender in de oren dan op dat moment. Opeens schoof er een deur open van het ruimteschip en zag ik het interieur. Hoe veel tijd had ik nog?

- wordt vervolgd -

maandag 22 april 2013

De nacht van het ruimteschip (1)


 
Achteraf kan ik niet meer precies zeggen wanneer het begonnen is, maar op een nacht was het er, zomaar, en nestelde het zich in mijn hoofd met een onverwoestbare kracht en een hardnekkigheid waardoor ik meteen wist dat het nooit meer weg zou gaan. Ik heb ertegen gevochten, geloof me, ik heb gedaan wat ik kon; ik heb geneesheren en therapeuten bezocht, zowel regulier als alternatief, kruidentheeën gedronken, oosterse en westerse meditatietechnieken beoefend, ja ik heb me zelfs van onder tot boven door een ondoorgrondelijk kijkende Chinees met spelden laten prikken om het weg te krijgen – maar het mocht allemaal niet baten: het melodietje dat nu al weken door mijn hoofd speelt gaat van zijn levensdagen niet meer weg. Het is echt om gek van te worden.

’s Nachts ben ik gaan zwerven, niet lopend, maar op mijn racefiets, om maar aan iets anders te denken. Dan heb ik een MP3-speler erbij aan, de oortelefoontjes diep in mijn oren gedrukt, en probeer ik me op de muziek te concentreren. Soms lukt dat, maar meestal niet, want dan krijgt dat verrekte melodietje weer de overhand en bekruipt mij soms de neiging om maar in de sloot te fietsen, want dan ben ik van al dat gedonder af. Maar ik mag daar niet aan toegeven, het leven is te kostbaar om me door dat getetter eronder te laten krijgen. Daarom haal ik alles uit de kast om nog zo veel mogelijk een normaal leven te leiden, of iets wat daarvoor doorgaat tenminste.
 
Gelukkig is nu het einde van de tunnel in zicht. Dat wil zeggen: ik hoop het vurig, maar helemaal zeker weten doe ik het niet. U moet weten dat ik een keer, toen ik ’s nachts aan het fietsen was, als in trance ben doorgereden naar de Noordzeekust. Daar wilde ik ongestoord naar de sterren kijken, ver weg van alle neonreclames en lichtmasten die het zicht op de sterrenhemel verpesten. Heerlijk vind ik dat, om in mijn eentje de Melkweg te zien die zich van horizon tot horizon door het firmament slingert, een tijdloze oase van rust en stilte in een knotsgekke wereld. Een rustig nachtje onder de sterren zou het echter niet worden. Daar zorgden die vreemde gasten wel voor die ik er tegenkwam. Wie het zijn en waar ze vandaan komen – Joost mag het weten. Ze komen in elk geval van ver, dat is zeker. Anders land je niet midden in de nacht in een UFO op een verlaten plekje op het Noordzeestrand. Sinds ik hen heb ontmoet is alles anders geworden.

Het moet tegen een uur of twee ’s nachts zijn geweest toen ik mijn fiets vastmaakte aan een hekje aan de voet van de duinen. Echt donker was het niet, want het was helder en hoog in het zuiden scheen de volle maan. Snel liep ik daarom het rulle zandpad op. Daarachter, zo wist ik, ruiste de Noordzee. Maar tot mijn stomme verbazing zag ik in die heldere sterrennacht niet alleen de branding, maar ook een groot, zilverkleurig voorwerp dat op het strand rustte. Het leek wel een ruimteschip. Ik schat dat het een doorsnee had van zo’n 25 meter. Het was rond, wat afgeplat en bezat een soort patrijspoorten die hel verlicht waren. Rondom het voorwerp liepen vier kleine wezentjes in zilverkleurige pakken. Ik kon niet zien wat ze aan het doen waren. Een beetje eng was het wel, want ze waren misschien wel gewapend, maar mijn nieuwsgierigheid won het van mijn angst. Daarom begon ik naar het ruimteschip toe te lopen. Dat ik mijn angst opzij zette had ook nog een andere reden: de ellendige melodie die mij nu al weken lang het leven zuur maakte, werd steeds zwakker naarmate ik dichter in de buurt van het vreemde voorwerp kwam. Zou dat gejengel misschien helemaal stoppen als ik ervoor stond? Toen ik het ruimteschip tot op een paar passen genaderd was, wachtte me echter een verrassing.
 
- wordt vervolgd -

zondag 7 april 2013

Trip naar Brabant

Kasteel Heeswijk bij Heeswijk-Dinter
 
Ons bezoek aan Noord-Brabant had een wat eigenaardige start. We wilden het kasteel Heeswijk bekijken, maar omdat je daar alleen onder begeleiding van een gids naar binnen mag - elk half uur  is er een rondleiding, zo luidde het opschrift - besloten we eerst een hapje te eten in het restaurant, dat in een bijgebouw gevestigd is. Een serveerster bracht mij een broodje gezond. Er kwam echter een eigenaardige geur van af. Onder het eten kreeg ik steeds meer argwaan. Toen mij door een bediende werd gevraagd of het eten me smaakte, besloot ik er iets van te zeggen: "Mevrouw, volgens mij zijn de eieren in mijn gerecht bedorven". Geschrokken snelde ze naar de keuken om navraag te doen, maar daar kon alleen maar worden vastgesteld dat er die morgen verse eieren waren geleverd. "Toch komt er een vieze geur van dit eten af, mevrouw, waarschijnlijk is de kaas dan bedorven". Na deze mededeling werd de chefkok erbij gehaald. Hij vermoedde dat de vieze geur werd afgescheiden door de dressing die hij over de kaas had gegoten en haalde er een schaaltje bij waarin hij wat van dat goedje had gekwakt, zodat ik zelf kon ruiken waar die stank vandaan kwam.
"Nee meneer, dat is het toch niet, ruikt u zelf maar." Ik duwde hem mijn bord onder de neus. Hij schrok en bood onmiddellijk aan om het gerecht te vervangen. Omdat mijn eetlust intussen was bedorven, namen we genoegen met een gratis kopje koffie als schadevergoeding voor de geleverde wanprestatie.
 
Daarna moesten we nog een uur wachten op de start van de rondleiding. Het was steenkoud - hooguit 5 graden - en er stond een stevige wind op de binnenplaats van het gebouw. Een groepje als middeleeuwse lansknechten uitgedoste jongelui vermaakte het publiek door over het kasteelplein en de binnenplaats te marcheren. Daarna duelleerden ze met hun lansen, maar niet echt overtuigend.
Pas na tweeën verscheen de gids die ons de ronleiding zou geven. Gelukkig was die heel gedegen. Zo kwamen we te weten dat Lodewijk XIV in 1672 een nacht op het kasteel heeft doorgebracht en dat de adellijke familie die het kasteel in de 19e eeuw bewoonde nauwe contacten had met de koninklijke familie. Eén kamer bevatte zelfs allerlei martelwerktuigen die ook echt in het kasteel schijnen te zijn gebruikt. Na de anderhalf uur durende rondleiding reden we door naar Den Bosch.
 
Oostzijde van de Sint-Jans kathedraal
 
Vanaf het station hebben we een rondwandeling van ongeveer een uur gemaakt door het centrum van Den Bosch. Vandaag was het er koopzondag. Daarom was het er behoorlijk druk. Morgen gaan we de stad uitgebreid verkennen.
 
 
Naschrift op 8 mei 2013: het lag in de bedoeling om 's anderendaags de Sint-Jan te bezoeken. Jammer genoeg was die kerk de volgende dag gesloten voor bezoekers. Hopelijk zijn we later nog in de gelegenheid om deel te nemen aan een rondleiding door die kathedraal. 
  
 
 
 

vrijdag 29 maart 2013

Astronomische Fehler im Lorberwerk



Weil ich ein Amateur-Astronom bin und auch die meisten Bücher Jakob Lorbers (1800-1864) gelesen habe, muss ich offen gestatten dass es mir nicht gelungen ist um die kosmische Einsichten Jakob Lorbers in Übereinstimmung zu bringen mit den Resultaten wissenschaftlicher Forschung.
Das Grosse Evangelium Johannis ist für mich wertvoll und ich habe oft darin gelesen. In vielen Kapiteln erzählt Jesus über die Verhältnisse im Weltall und auf anderen Weltkörper. Das gilt ebenfalls für "Die natürliche Sonne" und "Der Saturn". Aber die Einsichten und zahlenmässsigen Angaben in diesen Büchern kommen mir oft merkwürdig vor. Gerne gebe ich einige Beispiele.

1. Den Stern Sirius nennt man im Lorberwerk unsere ‘Gebietssonne’. Eine Gebietssonne ist nach Jakob Lorber das Zentrum eines ‘Sonnengebietes’, die von etwa 200 Millionen Sternen umkreist wird.  Eine Gebietssonne wie Sirius sollte nach Jakob Lorber einen Durchschnitt haben von 1 bis 9 Billion Kilometer. Trigonometrische Berechnungen (von der Parallaxe), ausgeführt von dem Hipparcos-satellit, haben die Entfernung von Sirius sehr genau festgestellt. Seine Parallaxe ist 0,3792", und das entspricht eine Entfernung von 8,5970 Lichtjahren. 1) Ich kann mir nicht vorstellen dass diese Angaben falsch sind, denn trigonometrische Berechnungen in der Astronomie sind – ebenso wie trigonometrische Messungen auf dem Erdoberflach - sehr zuverlässig. Wenn diese Entfernung richtig ist, ist es einfach unvorstellbar dass Sirius einen Durchschnitt hat von 1-9 Billion Kilometer. Ein Stern mit diesem Durchmesser muss viel heller sein als VM -1,6 (Sirius’ scheinbare oder visuelle Helligkeit). Auch wäre es dann möglich die Sternscheibe von Sirius zu sehen, was durchaus nicht der Fall ist.
2. Die Parallaxe von Regulus (im Lorberwerk 'Urka' genannt), gemessen von dem Hipparcos-satellit, ist 0,0421". Das entspricht eine Entfernung von 77,43 Lichtjahren. Die mögliche Abweichung ist nur 0,0008". Das wichtigste Problem scheint mir in diesem Fall dass Regulus sich bewegt wie ein Stern unserer Galaxis. Sollte Regulus die Urzentralsonne (oder 'Urka') sein, wie Lorber behauptet, dann hätte er eine ungeheure Entfernung von der Erde – mindestens einige Milliarden Lichtjahre. Alle Sternsystemen im Weltall wie unsere Milchstrasse drehten sich dann um Regulus. Jedoch widerspricht dass die genaue und kontrolierbare trigonometrische  Berechnung vom Hipparcos. Regulus sieht aus wie ein ganz normaler und nicht besonderes grosser Stern. Auffallend ist nur, dass es sich hier um ein mehrfacher Stern handelt: Regulus hat vier Komponente (Sterne), aber Doppel- und mehrfache Sterne kommen sehr oft vor im Weltall.

3. Im Zentrum unserer Galaxis hat man keine All-Sonne gesehen mit einem Durchschnitt von 1 Trillion Kilometer - wie nach Jakob Lorber der Fall sein muss - sondern einige Sterne mit Massen von etwas 100 Sonnenmassen oder etwas mehr. Man vermutet dass sich dort ein schwarzes Loch befindet, vielleicht einige derartigen Objekte. Black Holes sind nicht sehr gross, sondern extrem kompakt.
Auch die Behauptung dass im Zentrum des Andromeda-Nebels (M 31), ein Sternsystem das 2,5 Millionen Lichtjahre von uns entfernt ist, eine All-Sonne steht, kann mit optischen Mitteln nicht bestätigt werden. Das Zentrum des Andromeda-nebels besteht aus normalen Sternen.
Auf dieser Aufnahme sehen Sie M31, den Andromedanebel. Im Zentrum gibt es keine All-Sonne, aber das Sternenlicht is dort stark konzentriert: Milliarden Sonnen befinden sich im Mitte dieses Sternsystems. Ihr gesamtes Licht bildet einen Lichtfleck. Mit sehr starken Vergrösserungen kann man dort einen kompakten Sternenhaufen beobachten. Entfernung: ungefehr 2.5 Millionen Lichtjahre. Sie sehen hier auch M32 und NGC205, zwei kleine Satellit-Galaxien. 
Auch bei anderen Sternsystemen hat man nie enen All-sonne-artigen Stern beochbachtet. Bei sehr starken Vergrösserungen (z.B. mit dem Hubble Space Telescope) nimmt man im Zentrum der Galaxien niemals einen riesenartigen Stern wahr mit einem Durchschnitt von 100.000 Lichtjahre, obwohl das nach Jakob Lorber der Fall sein muss wenn sein Weltbild richtig wäre. Das Licht einer Galaxis ist gleichmässig verteilt, mit einer Konzentration im Zentrum. Niemals hat man dort einen Stern beobachtet mit einer Leuchtkraft die weit grösser ist als die gesamte Leuchtkraft der anderen Sterne desselben Sternensystems. Eine Ausnahme bilden veilleicht die sog. “Quasare”, aber das sind keine normale Sterne. Auch Supernova’s sind manchmal heller als das gesamte Licht von allen anderen Sterne in einer Galaxie, aber das dauert fast nie länger als einige Tage und ist eine ausserordentliche Situation weil soch ein Stern explodiert und dabei viel Masse verliert. 2) 
4. In seinem Buch “Die Natürliche Sonne” behauptet Lorber dass die Monde im unserem Sonnensystem auf nur einer Seite eine Atmosphäre haben. Das stimmt nicht. Gasmassen umfliessen ein ganzes Weltkörper und sind nicht nur auf einer Seite zu finden. Fernaufnahmen mit den Voyagers haben gezeigt dass der Jupitermond Io eine Atmosphäre hat auf beiden Seiten der Oberfläche.  
  

Dieser Jupitermond Io sieht von Ferne aus wie eine geschmolzene und mislungene Pizza. NASA-Raumfahrzeuge haben festgestellt dass die Io-Atmosphäre gleichmässig verteilt ist über beiden Seiten dieses Mondes. Das gilt auch für den Saturnmond Titan, der ebenfalls eine Atmosphäre hat. Es gibt keine Weltkörper mit einer Lufthülle die sich nur auf einer Seite befindet.     

5. Mallona. Im GEJ kann man lesen dass Mallona, ein Planet der jemals die Sonne umkreiste zwischen die Bahnen von den Planeten Mars und Jupiter, etwa 2000 mahl grösser war als unsere Erde. Die Gesamtmasse der Asteroïden – die Trümmer von Mallona – ist aber viel weniger als 0,1 Erdmasse. Mann kan kaum annehmen dass es Planeten gibt mit einem spezifischen Gewicht von 1/20.000, oder dass dieser Planet fast völlig verdampft worden ist. Ausserdem steht im GEJ dass die vier grössten Asteroïden Pallas, Ceres, Juno und Vesta die übrig gebliebene Monde des Mallona sind, aber in “Die natürliche Sonne” nennt Lorber sie die Trümmer des ehemaligen Planeten. Die Geschichte von Mallona endet auch sehr merkwürdig. Nach der Explosion von diesem Planet sind einige Mallona-menschen ins Weltall geschleudert und späterhin abgestürzt in der Ägyptischen Wüste. Nach Lorber waren die Leichnahme von diesen Riesen intakt. Das ist sehr mërkwürdig, denn normalerweise müssen Objekte mit solch einem Durchschnitt verbrennen in der Erdatmosphäre, wie Meteore.
6. In “Der Kosmos in geistiger Schau” lese ich (Seite 87) “Eine von beiden Doppelsonnen ist stets um bedeutendes grösser als ihr Begleiterin” und “Die Ordnung dieser Gestirne ist so gestellt, dass auf je siebenhundert bis tausend Einsonnen eine solche Doppelsonne kommt”. Leider kann man auch sehr viele Doppelsonnen sehen mit Sternen die etwa gleich gross sind. Auch kann man feststellen dass schon in der Nähe unserer Sonne viele Doppelsterne vorkommen. Mehr als 50% von allen Sternen gehört zu einem Doppelsystem. Das wiederspricht die zahlenmässige Annahme Lorbers. 
Ich kann Ihnen versichern dass es nicht meine Absicht gewesen ist das hierarchische Weltbild Lorbers oder die Neu Offenbarung zu leugnen. Dessenungeachtet ist es schwer die Aussagen der Neu Offenbarung über das Weltall und die Aussagen und Theorieen der Astronomie mit einander in Übereinstimmung zu bringen. Obwohl ich glaube, dass die hierarchische Struktur des Weltalls im Grunde richtig und zuverlässig ist, muss ich leider feststellen dass das Weltbild Lorbers Fehler und Lücke enthält. Über die Ursache solcher Fehler kann man nur spekulieren.
______________________________________________________________________

1) Sternparallaxe
http://de.wikipedia.org/wiki/Parallaxe#J.C3.A4hrliche_Parallaxe.2C_Sternparallaxe  Eine Bogensekunde (Symbol: ″ oder auch arcsec von engl. arc second) ist eine Maßeinheit des Winkels, die 1/3600 (0,0002777) Grad entspricht. 60 Bogensekunden entsprechen einer Bogenminute, 60 Bogenminuten entsprechen einem Grad. Quelle: http://de.wikipedia.org/wiki/Bogensekunde.

2) Supernova:
http://de.wikipedia.org/wiki/Supernova

donderdag 28 maart 2013

Boekbespreking van "Na dit leven" van dr. Eben Alexander

 
Binnen de medische wereld wordt aangenomen dat ons bewustzijn wordt voortgebracht door de chemische en elektrische processen die zich binnen onze hersenpan afspelen. Dat paradigma kun je samenvatten als: “ons bewustzijn is het product van de hersenfuncties”. Volgens dat principe vallen onze psychische functies uit als we hersendood zijn. Vooral bij neurochirurgen heeft die gedachte postgevat: zijn de hersenen, door welke oorzaak dan ook, niet meer in staat om te functioneren, dan gaat onze interne video op zwart.
Wat zou er nu gebeuren als een vooraanstaand neurochirurg zelf enkele dagen in coma zou liggen, terwijl hij ondertussen wel zeer intense ervaringen ondergaat – ervaringen die zó levendig zijn dat hij als een compleet ander mens uit de coma ontwaakt? Dat overkwam dr. Eben Alexander uit Lynchburg, Virginia. In de vroege ochtend van de tiende november 2008 werd hij om half vijf wakker met hevige pijn in zijn rug. Hij stond op, nam een bad om wat te ontspannen, maar merkte dat de pijn alleen maar heviger werd. Toen hij teruggestrompeld was naar de slaapkamer, kon hij nog net tegen zijn vrouw uitbrengen dat ze geen ambulance hoefde te bellen. Daarna verloor hij het bewustzijn.
 
Enkele minuten later werd hij met loeiende sirenes overgebracht naar het plaatselijke ziekenhuis, waar hij zelf ook veel hersenoperaties had uitgevoerd. Na een eerste inspectie werd al snel duidelijk dat zijn hersenschors geen enkele activiteit meer vertoonde: dr. Alexander leed aan een ernstige vorm van hersenvliesontsteking. Bij hem was die ontsteking veroorzaakt door een E-coli bacterie, die tamelijk resistent is tegen een behandeling met antibiotica. De behandeling, die men hem gaf, sloeg dan ook niet aan. Integendeel: zijn toestand verslechterde met de dag. Zijn kans om te overleven was hooguit tien procent. Maar terwijl zijn lichaam zieltogend op een ziekenhuisbed lag, te midden van een wirwar van draden en slangetjes, had hij de meest intense ervaring van zijn leven: een BDE die hem verder voerde dan alle BDE’s die tot nu toe zijn gemeld.

Het eerste wat hij gewaar werd was een donkere, onderaardse wereld, alsof hij als een mol of regenworm onder de grond zat, zonder enige herinnering aan wie hij was. De omgeving was schemerachtig en onheilspellend. Vanuit de verte drong een kloppend geluid tot hem door, alsof een leger onderaardse arbeiders monotoon in een fabriekshal stond te werken. Dat kloppen werd steeds luider. Ondertussen verschenen er monsterachtige gezichten om hem heen, waardoor hij het benauwd kreeg. Hij wilde al om hulp roepen, toen er van boven een prachtige melodie tot dat onderaardse rijk doordrong: een melodie die zich ook manifesteerde als een lichtgloed die hem omvatte en door een poort uit die ondergrondse wereld optilde.
 
Boven de grond aangekomen vloog hij in het gezelschap van een engelachtige verschijning over eindeloze velden, wouden en heuvels. Sommige mensen beneden hen kon hij zelfs onderscheiden. De sfeer was er hemels en rustgevend, de kleuren diep en intens. Zoals vaak bij BDE’s het geval is, was er nauwelijks afstand tussen hemzelf en datgene wat hij waarnam. Bovendien manifesteerden kleuren zich ook als geluiden, en omgekeerd. Hem werd door zijn engel, een jonge vrouw, meegedeeld dat het geestelijke universum oneindig veel groter is dan de fysieke werkelijkheid, en dat er veel meer universa zijn dan het ene dat wij kennen; in sommige staat de intelligentie ook op een beduidend hoger peil. Een andere waarheid die hem werd meegedeeld had te maken met het kwaad: dat is noodzakelijk met het oog op de vrije wil van de mens. Zonder vrije wil is er geen groei mogelijk. In onze wereld is het kwaad sterker dan elders, maar binnen het grote geheel is de liefde overheersend. 

De diepste ervaring tijdens deze reis door het geestelijke rijk had dr. Alexander toen hij samen met zijn gids doordrong tot de ‘Kern’: een enorm diepe, zwarte ruimte, die toch heel vertroostend aanvoelde. Tijdens deze momenten ervoer hij de mystieke aanwezigheid van God als een wezen met een oneindig bewustzijn. Een lichtend hemellichaam was al die tijd bij hem en diende als tolk tussen zijn eigen gedachten en de goddelijke aanwezigheid die hem aan alle kanten omringde.
 
Zeven dagen na het begin van zijn ziekenhuisopname kwam dr. Alexander weer bij kennis. En hoewel iemand, die bijna een week door een bacteriële hersenvliesontsteking in coma heeft gelegen, meestal zo’n zware hersenbeschadiging heeft opgelopen dat hij de rest van zijn leven een hopeloze stumper is, herstelde hij volkomen. Zijn complete geheugen, incl. de herinneringen aan zijn BDE, kwamen terug. Van één ding was hij nu volledig overtuigd: deze ervaring was onomstotelijk echt. Bovendien was hij niet alleen genezen van zijn hersenvliesontsteking, maar ook van het medische paradigma dat ons bewustzijn afhankelijk is van onze hersenen.

Sinds de publicatie van zijn boek “Proof of Heaven” geeft hij overal lezingen en interviews. Zijn belangrijkste doel is om de medische wereld ervan te overtuigen dat ons bewustzijn ook onafhankelijk van de hersenen kan functioneren en dat de diepere natuur van de werkelijkheid puur geestelijk is. In de V.S. maakte zijn boek heel veel reacties los, zowel positief als negatief. De eerste reacties op de Nederlandse vertaling “Na dit leven” vertonen hetzelfde beeld. Wie een wetenschappelijk paradigma aanvecht, zal heel wat horden moeten nemen voordat zijn ideeën ingang vinden. Toch lijkt deze poging me de moeite waard. “Na dit leven” kan, door zijn soepele stijl en rijkdom aan medische details, hier zeker een bijdrage aan leveren.