Achteraf
kan ik niet meer precies zeggen wanneer het begonnen is, maar op een nacht was
het er, zomaar, en nestelde het zich in mijn hoofd met een onverwoestbare
kracht en een hardnekkigheid waardoor ik meteen wist dat het nooit meer weg zou
gaan. Ik heb ertegen gevochten, geloof me, ik heb gedaan wat ik kon; ik heb
geneesheren en therapeuten bezocht, zowel regulier als alternatief, kruidentheeën
gedronken, oosterse en westerse meditatietechnieken beoefend, ja ik heb me zelfs
van onder tot boven door een ondoorgrondelijk kijkende Chinees met spelden
laten prikken om het weg te krijgen – maar het mocht allemaal niet baten: het
melodietje dat nu al weken door mijn hoofd speelt gaat van zijn levensdagen
niet meer weg. Het is echt om gek van te worden.
’s
Nachts ben ik gaan zwerven, niet lopend, maar op mijn racefiets, om maar aan
iets anders te denken. Dan heb ik een MP3-speler erbij aan, de oortelefoontjes
diep in mijn oren gedrukt, en probeer ik me op de muziek te concentreren. Soms
lukt dat, maar meestal niet, want dan krijgt dat verrekte melodietje weer de
overhand en bekruipt mij soms de neiging om maar in de sloot te fietsen, want
dan ben ik van al dat gedonder af. Maar ik mag daar niet aan toegeven, het
leven is te kostbaar om me door dat getetter eronder te laten krijgen. Daarom
haal ik alles uit de kast om nog zo veel mogelijk een normaal leven te leiden,
of iets wat daarvoor doorgaat tenminste.
Gelukkig
is nu het einde van de tunnel in zicht. Dat wil zeggen: ik hoop het vurig, maar
helemaal zeker weten doe ik het niet. U moet weten dat ik een keer, toen ik ’s
nachts aan het fietsen was, als in trance ben doorgereden naar de Noordzeekust.
Daar wilde ik ongestoord naar de sterren kijken, ver weg van alle neonreclames
en lichtmasten die het zicht op de sterrenhemel verpesten. Heerlijk vind ik
dat, om in mijn eentje de Melkweg te zien die zich van horizon tot horizon door
het firmament slingert, een tijdloze oase van rust en stilte in een knotsgekke
wereld. Een rustig nachtje onder de sterren zou het echter niet worden. Daar
zorgden die vreemde gasten wel voor die ik er tegenkwam. Wie het zijn en waar
ze vandaan komen – Joost mag het weten. Ze komen in elk geval van ver, dat is
zeker. Anders land je niet midden in de nacht in een UFO op een verlaten plekje
op het Noordzeestrand. Sinds ik hen heb ontmoet is alles anders geworden.
Het
moet tegen een uur of twee ’s nachts zijn geweest toen ik mijn fiets vastmaakte
aan een hekje aan de voet van de duinen. Echt donker was het niet, want het was
helder en hoog in het zuiden scheen de volle maan. Snel liep ik daarom het
rulle zandpad op. Daarachter, zo wist ik, ruiste de Noordzee. Maar tot mijn
stomme verbazing zag ik in die heldere sterrennacht niet alleen de branding,
maar ook een groot, zilverkleurig voorwerp dat op het strand rustte. Het leek
wel een ruimteschip. Ik schat dat het een doorsnee had van zo’n 25 meter. Het
was rond, wat afgeplat en bezat een soort patrijspoorten die hel verlicht
waren. Rondom het voorwerp liepen vier kleine wezentjes in zilverkleurige
pakken. Ik kon niet zien wat ze aan het doen waren. Een beetje eng was het wel,
want ze waren misschien wel gewapend, maar mijn nieuwsgierigheid won het van
mijn angst. Daarom begon ik naar het ruimteschip toe te lopen. Dat ik mijn
angst opzij zette had ook nog een andere reden: de ellendige melodie die mij nu
al weken lang het leven zuur maakte, werd steeds zwakker naarmate ik dichter in
de buurt van het vreemde voorwerp kwam. Zou dat gejengel misschien helemaal
stoppen als ik ervoor stond? Toen ik het ruimteschip tot op een paar passen
genaderd was, wachtte me echter een verrassing.
- wordt vervolgd -
Geen opmerkingen:
Een reactie posten