Eén van de wezens kwam op me af. Indringend staarde hij
mij aan en stak toen een hand op. Verbouwereerd bleef ik vlak voor hem staan.
Wat wilde hij? Nu ik vlak bij hem was had ik alle gelegenheid om hem eens goed
in mij op te nemen. Hij was hooguit 1.20 meter groot en had een tenger postuur.
Zijn armen waren naar verhouding een stuk langer dan bij een mens en hingen
slungelachtig langs zijn lijf. Zijn gezicht was ovaal, met twee grote,
kogelronde ogen zonder wimpers en wenkbrauwen. Een neus had hij wel, maar die verhief zich
nauwelijks boven de rest van zijn gezicht. Vreemd genoeg was er nergens een
mondopening te zien. Hoe spraken ze dan met elkaar?
Het antwoord op die vraag werd me al snel duidelijk, want terwijl hij mij onafgebroken bleef aanstaren begon het me te duizelen en vervaagde de omgeving. Het Noordzeestrand maakte plaats voor beelden van een andere wereld. Als in een droom zag ik een soort hangar op een reusachtig vliegveld. De lucht zag er rood uit, vergelijkbaar met de rode lucht die je ziet op foto’s die vanaf Mars zijn genomen. Voor de hangar stonden tientallen zilverkleurige ruimteschepen opgesteld. Ze hadden allemaal de vorm van een schotel met een flinke verdikking in het midden. In elk toestel klommen drie wezentjes die niet groter waren dan kinderen van een jaar of acht. Ze hadden apparaten bij zich die ze in de ruimteschepen droegen.
En opeens hoorde ik het weer: het melodietje. Op dit
buitenaardse vliegveld klonken dezelfde diepe zoemtonen die me weken lang
hadden geteisterd totdat ik helderzienden, hypnotherapeuten en zelfs een
acupuncturist had bezocht om dat gejengel te laten stoppen. Kennelijk vormde dat
melodieuze gezoem het afgesproken teken dat de zilverkleurige flottielje kon
vertrekken. Moeiteloos verhieven ze zich tegelijkertijd in de lucht en wonnen pijlsnel
hoogte. Nergens was een raketmotor te zien; het leek wel alsof ze simpelweg de
zwaartekracht konden opheffen. Daarop verschoof het beeld. Ik bevond me nu in
de cabine van het commandoschip.
Door de patrijspoorten zag ik de kleinere schepen die
in formatie meevlogen, op weg naar de aarde. Dat ze onderweg waren naar onze
planeet bleek uit de beelden die werden getoond op een groot scherm dat in het
midden van de cabine stond opgesteld. Majestueus zag je de aarde in de ruimte
hangen. Een paar andere planeten van ons zonnestelsel waren als kleine
bolletjes in de verte zichtbaar. Achter het scherm zat het wezen dat nu voor me
stond. Hij pakte een koperkleurig apparaat van de vloer en verbond het met een
paar kabels met het scherm waarop de aarde zichtbaar was. Daarop begonnen op de
aarde een paar puntjes op te lichten. Razendsnel werd nu ingezoomd op de
plekken waar de lichtpuntjes zichtbaar waren. Tot mijn verbijstering bleek het
om mensen te gaan waarmee contact werd gelegd. Telkens wanneer het beeld enkele
seconden lang bij één van deze mensen bleef rusten, begon het eentonige
melodietje, bestaande uit een vijftonig gezoem, te klinken. Opeens schrok ik:
één van deze mensen was ik! Ze wilden ons verdorie meenemen naar hun
thuisplaneet!
De trance, of wat daarvoor doorging, was plotseling
uitgewerkt. Ik werd me weer van mijn omgeving bewust. Voor me stond het wezen
dat ik in het ruimteschip gezien had. Hij was de leider van de expeditie die
tot doel had om mensen van de aarde te ontvoeren. De adem stokte in mijn keel.
Was er nog een ontsnapping mogelijk? Onbeweeglijk stonden we tegenover elkaar,
daar op het strand, in het blauwzilveren licht van de volle maan. Nooit klonk de branding van de Noordzee me
angstaanjagender in de oren dan op dat moment. Opeens schoof er een deur open van
het ruimteschip en zag ik het interieur. Hoe veel tijd had ik nog?
- wordt vervolgd -
Geen opmerkingen:
Een reactie posten