De man had een jeugdig
uiterlijk en droeg een lang, wit gewaad. Toen hij hem tot op een paar meter was
genaderd, bleef zijn gestalte roerloos, als een tot leven gekomen hemelteken,
voor hem in de ruimte zweven. Helder stak zijn silhouet af tegen het gitzwarte,
met sterren bezaaide firmament. “Wat houdt je tegen om andere zonnestelsels te
bezoeken?”, vroeg hij, alsof hij de aangesprokene kende en zijn gedachten had
geraden. “Zie je op tegen de reis door de interstellaire ruimte? Dat hoeft
niet: als je reist in de geest, wordt de duur van je reis niet door de materie,
maar door je eigen gedachten bepaald. Alles is een kwestie van concentratie.
Kies gerust een ster uit waar je naartoe wilt en richt al je aandacht daarop,
dan zul je daar over enkele ogenblikken verschijnen.”
“Ongetwijfeld hebt u
gelijk”, antwoordde de aangesprokene, “u schijnt te weten waarover u spreekt.
Maar wie bent u? Hoe komt het dat u wist wat ik van plan was? Bent u een engel?”
“Dat ben ik”, antwoordde
de man, “men noemt mij Naftaniël. Ik ben een gids voor reizigers tussen
sterrenwerelden. Er zijn maar weinigen die over voldoende diepgang en verbeeldingskracht
beschikken om de indrukken, die men op verre werelden opdoet, te kunnen
verdragen. Maar als je je onder mijn bescherming stelt, zal ik alles in goede
banen leiden. Ik wist, Peter, dat je zo ver zou komen, en heb je opgewacht. Als
jij dat wilt, zal ik je planeten laten zien die sterk verschillen van de aarde.
Zie je die witgele ster in de Kleine Hond? Op aarde noemt hem Procyon. Als je
je daar op concentreert, zijn wij er over enkele ogenblikken.”
Peter stemde toe. Hij
fixeerde al zijn aandacht op die ster, en merkte dat ze er even later waren
aangekomen. Het firmament was plotseling veranderd; uit sommige constellaties
waren sterren verdwenen, terwijl andere sterrenbeelden waren vervormd. Geen
wonder: hij bevond zich nu op meer dan tien lichtjaar van de aarde. Onder hen
bevond zich een planeet die wel iets weg had van de aarde; hij was alleen wat
groter en bevatte minder oceanen. Ook ontbraken de poolkappen die zo kenmerkend
zijn voor onze eigen wereld.
“We dalen nu af naar het
oppervlak. We maken een rondgang over deze planeet, die de derde is vanaf de
hoofdster Procyon. Onthoud dat wij voor de bewoners ervan onzichtbaar zijn,
maar wij kunnen hen wel zien. Als je iets weten wilt, kun je het mij gerust
vragen, maar neem eerst maar op je gemak alle indrukken in je op. Dan zal jou
veel duidelijk worden.”
Even later landde het
tweetal in een zacht glooiend, heuvelachtig gebied. De toppen van de heuvels
waren bedekt met hoog gras. Daaromheen groeiden reusachtige loofbomen, groene
kathedralen waarvan de takken de hemel leken te raken. Er was geen levend wezen
te zien. Langzaam zweefden ze voort boven een smal, slingerend pad totdat ze
een dal bereikten waarin zich een kleine nederzetting bevond. In een wijde
kring stonden daar zo’n dertig woningen, witbepleisterd en met een koepelvormig
dak. Iets verderop was tegen een heuvelflank een soort tempel gebouwd,
opgetrokken uit doorzichtig materiaal. Het gebouw was vrij groot, langwerpig en
bezat verschillende torens. Voor de ingang stond een man in een lang, diepblauw
gewaad; zijn handen rustten zegenend op de kruin van een vrouw die op een
krukje voor hem zat. Beiden hadden hun ogen gesloten. Af en toe prevelde de man
iets in een zangerige taal. Daarop viel de vrouw in slaap. De man – kennelijk
een priester – riep iets, waarna twee helpers te voorschijn kwamen die de vrouw
in het inwendige van de tempel droegen.
Vragend keek Peter zijn gids aan. “De priester, die je daar ziet, heeft een vrouw die hulp bij hem zocht in een genezende slaap gebracht en daarna naar binnen laten brengen”, verklaarde hij. “Daar zal ze herstellen, maar dat kan wel een paar dagen duren. Op deze wereld worden mensen genezen door de krachten van de geest, soms aangevuld met een behandeling door kruiden. Dat gebeurt allemaal heel kalm en ordelijk. Valt jou trouwens in het dal iets op? Kijk eens goed naar de huizen van de nederzetting; wat zie je?”
Peter draaide zich om en
keek naar het dorp. Enkele vrouwen stonden daar met elkaar te praten. Verderop
speelden een paar kinderen. Maar ook zag hij schimmen die tussen de huizen liepen
alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Eén van de vrouwen voerde zelfs
een geanimeerd gesprek met hen, terwijl hij zeker wist dat het zielen van
overledenen waren. Wat moest dat betekenen? Op wat voor een vreemde wereld was
hij terecht gekomen?
- wordt vervolgd -
Geen opmerkingen:
Een reactie posten