In november 1972 lag ik alleen in een ziekenhuiskamer. Ik voelde me zó ellendig dat ik dacht dat het met me gedaan was. Toen ik langzaam begon weg te zinken, gebeurde er echter iets vreemds. Plotseling zag ik een tunnel voor me die onder een hoek van 45 graden omhoog wees; aan het eind daarvan gloorde licht. Het schijnsel was fel, maar toch was het geen gewoon licht: terwijl ik ernaar keek, voelde ik een warme gloed door mij heen trekken – eerst in mijn buik, later vooral in de hartstreek.
In
eerste instantie schrok ik hevig, want ik had geen idee wat me overkwam. Van
een ‘bijna-doodervaring’ had ik nog nooit gehoord, laat staan dat ik wist wat
mensen onder dergelijke omstandigheden meemaken. Het verraste me volkomen. Toen
ik echter merkte dat ik nog steeds bij bewustzijn was, ontspande ik me.
Kennelijk was ik hypergevoelig geworden, want ik voelde dat er iemand naast me
stond, ook al kon ik hem niet zien. Het was iemand die zó enorm veel liefde
uitstraalde, dat ik bang was dat ik daaraan zou bezwijken. Geleidelijk drongen
zijn gedachten tot me door. En opeens wist ik wie daar naast me stond: het was
Jezus.
In
de uren die daarop volgden had ik eindeloze gesprekken met Hem. Hij sprak met
me over het leven dat ik tot dan toe had geleid en over de worsteling om mijn
angsten te overwinnen. Hij sprak ook met me over het heden en troostte me, want
ik moest onbedaarlijk huilen. Al die tijd voelde ik een diep, intens verdriet –
niet omdat Hij bij me was, want Hij sloot Zijn armen om me heen, maar omdat ik
werd aangeraakt door de overweldigende, intense gloed van Zijn liefde; ik
voelde me compleet ondergedompeld in Zijn liefde en wijsheid.
In
de weken daarna gebeurden er af en toe vreemde dingen. Zo kan ik me nog
herinneren dat ik achter een elektrische schijfmachine zat en plotseling de
bouwtekening voor me zag van degene die het apparaat had ontworpen. Het was
alsof ik opeens de gedachten van de ontwerper kon lezen. Ook waren er momenten
waarop de sluier tussen de materiële en de geestelijke wereld werd weggenomen,
zodat ik aanvoelde welke geesten zich in mijn buurt bevonden en welke invloed
en gedachten er van hen uitgingen. Maar over één ding had ik nog steeds geen
duidelijkheid: ik wilde te weten komen hoe mijn toekomst er uit zag en wat mijn
taak was in dit leven. Ik moest nog vijf jaar wachten voordat ik dat te zien
kreeg. En net als bij mijn bijna-doodervaring gebeurde dat midden overdag toen
ik alleen was.
November
1977. Ik zat alleen in de woonkamer van mijn kleine appartement en voelde me
verdrietig. Nadat ik ruzie had gekregen met één van mijn beste vrienden had hij
me toegebeten dat hij niets meer met me te maken wilde hebben. Dat maakte me zo
boos dat ik hem hartgrondig vervloekte. Daarmee bedoel ik geen gewone
verwensing, zoals wanneer je in gedachten tegen een deur aanloopt en dan iets
lelijks zegt, maar een echte vervloeking met de bedoeling om iemand te schaden.
Natuurlijk was dat stom, want ik besefte maar al te goed dat er een spirituele
wereld is en dat kwaadaardige gedachten anderen diep kunnen raken. Maar waar ik
op dat moment geen erg in had, was dat mijn vloek vooral mezelf had getroffen:
het lukte me daarna niet meer om een fatsoenlijk verhaal op papier te krijgen. Op creatief gebied zat ik muurvast.
In
de weken erna voelde ik me schuldig. Daarom bad ik om vergeving, want wat ik
had gedaan was walgelijk. Toen ik mijn ogen na dat gebed weer opende, zag ik
tot mijn verrassing beelden van een grote kerk die tot de nok toe vol was.
Duizenden mensen waren er verzameld. Ze stonden en zaten overal; zelfs de
gangpaden waren bezet. In tegenstelling tot wat je tegenwoordig meestal ziet,
waren er ook veel jonge gezinnen die hun kinderen hadden meegenomen. De sfeer
was vrolijk en uitbundig. De zon scheen door hoge, gebrandschilderde ramen naar
binnen en verlichtte grote vlakken van de marmeren vloer. Op die vloer stond
een klein mannetje in een zwarte toga. Ik schat dat hij ongeveer zeventig jaar
oud was. Hij droeg een bril met een goudkleurig montuur en keek ernstig, maar
toch ook met een zweem van guitigheid naar zijn gemeenteleden. Aandachtig
luisterden ze naar wat hij te zeggen had.
Op
de één of andere manier kwam die predikant me bekend voor. Toen ik me afvroeg
wie hij toch kon zijn, was het alsof iemand indringend tegen me zei “Kijk nog
eens, kijk nog eens goed!” Ik nam de man nog eens aandachtig in me op, totdat
de schellen me van de ogen vielen: die man – dat was ik, op een leeftijd van
ongeveer 70 jaar! Zag ik dan een beeld van mijzelf zoals ik er over 45 jaar uit
zou zien? En was dit een beeld van een krachtige spirituele opleving in de
verre toekomst?
Ik
weet niet hoe ik de sfeer in die kerk precies moet beschrijven, maar het kwam
mij voor dat de scheidswand, die er normaal gesproken is tussen de materiële en
de geestelijke wereld, tijdens die dienst was opgeheven. Ik voelde dat er een
open en vloeiende verbinding was tussen de engelen en de goede geesten in de
hemel en de mensen die waren samengestroomd in de kerk. Het was in feite één
gemeente, één kerk, in directe verbinding met de geestelijke wereld. Dat was
ook de reden voor de vreugde en het enthousiasme van de kerkgangers. Binnen dat
geheel was de predikant niet meer dan een instrument dat door de hemelse wereld
werd gebruikt om de gemeente te leiden en te bemoedigen. Je zou ook kunnen
zeggen dat het ‘dak’ van de kerk was verdwenen: alle mensen van goede wil
werden direct vanuit de hemel geïnspireerd.
Tegelijkertijd
voelde ik dat deze mensen de meerderheid van de wereldbevolking van dat moment
vertegenwoordigden. Er bestond nog steeds moreel en geestelijk kwaad op aarde,
maar de macht ervan nam geleidelijk af. Brede stromen geestelijk licht drongen
tot de mensheid door, en overal preekten dominees en priesters het evangelie,
waarbij ze rechtstreeks door de hemel werden geïnspireerd. Overal op aarde
leefde dit gevoel van verwachting, van blijdschap en genade. Dat viel samen met
een ingrijpende vernieuwing binnen de kerken en een machtige spirituele revival
zoals de wereld nooit eerder heeft gezien. Niet alleen de oude scheidswand
tussen hemel en aarde was weggevallen, ook de muren tussen de kerken brokkelden
af. Waar mensen rechtstreeks vanuit de geestelijke wereld worden geleid, hebben
ze geen dogma’s, concilies, pausen en kardinalen meer nodig – daar is de letter
gedood en het woord levend geworden.
Toen
ik deze ervaring had, was ik 24. Ik ben nu 60. Dat betekent dat ik beelden zag
van de nabije toekomst, van rond het jaar 2023. Het is altijd moeilijk om zulke
toekomstbeelden te interpreteren. Maar omdat ik tijdens mijn BDE en in de
nasleep ervan dingen heb gehoord en gezien die ook zijn uitgekomen, geloof ik
dat dit heel goed waar zou kunnen zijn – letterlijk of figuurlijk. Ik claim
niets en maak er zeker geen aanspraak op dat dit de enige of absolute waarheid
zou zijn over de toekomst.
Eén
ding weet ik wel zeker: dit is een reële mogelijkheid – een mogelijkheid
waarvan ik hoop dat deze in de niet al te verre toekomst werkelijkheid zal
worden. Wat ik aanvoelde was, dat deze beelden een geestelijke werkelijkheid
vertegenwoordigen en dat het uiteindelijk de bedoeling is dat christenen, net
als in de periode van de eerste gemeenten, tijdens hun vieringen weer
rechtstreeks in verbinding staan met de geestelijke wereld en met Jezus zelf,
met voorbijzien aan de muren die de kerken ook ten opzichte van elkaar hebben
opgetrokken. Ik zie deze ervaring dan ook als een belofte, ook al gaat deze
belofte tegen alle sombere verwachtingen in.
Voor
mijn gevoel zijn het beelden uit de tijd dat de Geest van Christus terugkeert
naar de aarde. Het was een ervaring die me doet denken aan het verhaal over de
Emmaüsgangers: “Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de
Schriften voor ons opende?” Laten we hopen dat we, net als de Emmaüsgangers, in
de toekomst weer rechtstreeks door Jezus worden geïnspireerd, zodat alle muren tussen
christenen zullen verdwijnen en niet de letter, maar de Geest opnieuw in de
kerk regeert.