zaterdag 21 juli 2012

Vakantie in Zweden 2012 - 3

21 juli. Het park dicht bij Orsa waarin we een huisje hebben gehuurd, grenst aan een berenpark, het “Björnpark Orsa Grönklitt”. In toeristische folders en boeken over Zweden werd dit aangeprezen als het grootste wildpark van heel Noord-Europa waarin je roofdieren in hun natuurlijke leefomgeving kunt bekijken. Alsof dat nog niet genoeg was hadden we van ons reisbureau ook nog kortingbonnen voor dit park meegekregen. Een bezoek kon dan ook niet uitblijven; gisteren was het zo ver. Hoewel ik nog steeds niet fit was (ik zat op de grens van een zware verkoudheid of een lichte griep) ben ik met de anderen meegegaan, want het thema van dit park trok me wel.

 Het berenpark in Grönklitt

De belangrijkste attractie van dit ‘björnpark’ zijn de bruine beren, die in Noord-Zweden, het ‘Norrland’, nog in de vrije natuur voorkomen. Vroeger hadden ze hun leefgebied in heel Europa, maar door de bevolkingsaanwas en de opkomst van de steden zijn ze steeds meer naar de randen en dun bevolkte gebieden van Europa teruggedrongen. Vanaf een loopbrug zagen we vier bruine beren rondscharrelen. Eén ervan vrat van een reusachtige meloen, de andere drie liepen rondjes in hun territorium of zwommen in de vijver.

Iets verderop bevond zich het territorium van de ijsberen, die – zo werd op educatieve bordjes meegedeeld – in feite bruine beren waren die zich aan de omstandigheden in het poolgebied hadden aangepast. In een paviljoen, dat aan het leven op de Noordpool was gewijd, kregen we een filmpje te zien waarin de grootte van de noordelijke ijskap in de maand augustus in beeld werd gebracht. De beelden besloegen de periode van 1997 tot 2010. In één oogopslag werd duidelijk dat de ijskap in hoog tempo smelt. Daardoor gebeurt het steeds vaker dat ijsberen, op zoek naar vaste land of ijsschotsen, geen enkel plekje meer kunnen vinden waarop ze kunnen jagen of rusten, zodat ze op den duur verdrinken in de Noordelijke IJszee. Gelukkig wordt het dier wel tegen jagers beschermd, maar de klinaatverandering maakt al genoeg slachtoffers.

In het park waren niet alleen beren te zien, maar tot mijn verrassing ook tijgers. Op de top van een heuvel kon je zelfs een aparte expositie over deze beesten bekijken. Een beetje inconsequent is dat natuurlijk wel, maar ongetwijfeld trekt dit meer toeschouwers. Erg actief waren deze tijgers trouwens niet, want ze liepen wat landerig langs de hekken; voor de toeschouwers hadden ze totaal geen oog. Wat dat betreft lijken ze wel wat op de Zweden, want ook zij zijn over het algemeen heel erg ingetogen, om niet te zeggen introvert. Als je in een grote Zweedse stad loopt, loopt er niemand over straat te schreeuwen, zoals in Nederland; ook zijn de wandelpaden en de trottoirs er perfect schoon, zonder weggegooide zakken patat of overblijfselen van een bezoek aan de Mc Donalds. In de binnensteden hoef je er zelfs niet over weggeworpen bierblikjes te struikelen, en op zebra’s wordt keurig voor voetgangers gestopt. Onvriendelijke Zweden ben ik nog niet tegengekomen, of het moest al zijn dat er achter ons een verontwaardigd gemompel opsteeg toen we er pas na drie mislukte pogingen in slaagden om geld uit de muur te pinnen. Voor de rest heb ik er nog geen wanklanken gehoord.  

Bij de uitgang van het berenpark passeerden we een omheind gebied waarin wolven rondliepen. Dat wil zeggen: dat wilden de borden ons wijsmaken. Het enige wat we echter van deze beesten – die hier ook in het wild voorkomen – te zien kregen waren wat schimmen in de verte, donkere gedaanten op hoge poten die verderop langs het hekwerk draafden. Een Zweedse mevrouw, die ik in een restaurant in Uppsala sprak, vertelde me dat wolven wel degelijk gevaarlijk kunnen zijn, ook al wordt vaak in toeristische folders meegedeeld dat je bij een ontmoeting geen enkel risico loopt. Een oppasser in een Zweedse dierentuin, iemand die al jaren lang wolven had verzorgd, was door zo’n beest aangevallen en had daarbij het loodje gelegd, zo verzekerde ze ons. “They are dangerous, be careful”, bezwoer ze mij. Maar ik denk dat het in de praktijk wel meevalt. Als zo’n wolf alleen is en je je gemak houdt (maar ook niet wegloopt, want dat roept juist agressie op natuurlijk) zal je heus niets overkomen.

Vandaag, 21 juli, hebben we een klein eilandje midden in het Siljanmeer bij Mora bezocht. Via twee lange bruggen is dit eilandje Sollerön met het vasteland verbonden. Dat had ook zo zijn nadelen: aan de westoever van het eilandje is een reusachtige camping aangelegd, waar Zweden en Duitsers gebroederlijk naast elkaar op campingstoeltjes zitten uit te staren over het meer en de heuvels aan de overkant. Een schitterende aanblik biedt deze omgeving trouwens wel. Het meer is spiegelglad en op de andere oever zijn drie rijen heuvels te zien, waarvan de contouren steeds vager en blauwer aan de einder verdwijnen.

Het eiland Sollerön

We sloten ons uitstapje van vandaag af met een bezoek aan Mora, dat ook aan het Siljanmeer ligt. We kwamen er pas tegen drieën aan, en dat was voor een bezoek aan het centrum niet gunstig: in Zweden is het de gewoonte dat de winkels er op zaterdagmiddag al om 3 uur, of hooguit om 4 uur, sluiten. We konden daarom bijna nergens meer terecht. Wel hebben we er nog een tijdje op een terras aan het meer gezeten en in het stadje aarbeien en kersen gekocht. Ook particulieren proberen hier vaak aardbeien en kersen aan toeristen te slijten. Mijn Zweedse woordenschat breidt zich trouwens snel uit, want als ik niet zelf achter het stuur zit, probeer ik met mijn woordenboekje zo veel mogelijk opschriften van winkels  en verkeersborden te lezen. Zo weet ik nu ook wat ‘tot ziens’ betekent: ‘heejda!’
Heejda till Söndag!    

vrijdag 20 juli 2012

Vakantie in Zweden 2012 (2)

De kathedraal van Uppsala


Woensdag 19 juli. Het druilt. Opvallend hoe vaak je hier te maken krijgt met korte, soms heel hevige buien die meestal niet langer duren dan een half uur. Door een aantal van die buien rijden we naar Uppsala, een oude universiteitsstad. Dicht bij het hoofdstation vinden we een parkeergarage die luistert naar de naam Grimhild. Op de één of andere manier doet die naam me denken aan de Nibelungensage, of misschien wel aan de godenwereld van de Vikingen.

Uppsala heeft de naam dat het een heel oude stad is – zelfs één van de alleroudste van heel Zweden – maar het centrum doet uiterst modern aan. Doordat er een universiteit is gevestigd, zie je heel veel jonge mensen door de straten flaneren. Overal staan restaurantjes, eethuisjes en café’s. Steeds nauwer wordende straatjes duiden erop dat we het oude stadshart naderen. Op een lage heuvel, pontificaal uittorenend boven de omgeving, staat de kathedraal. In toeristische folders wordt dit aangeprezen als één van de mooiste gebouwen van heel Zweden. Als we binnen lopen, blijkt die omschrijving terecht. Hoewel dit een protestantse kerk is, doet de inrichting, met zijn talloze beelden, nissen waar kaarsen worden gebrand, schilderijen en kruiswegstaties, erg katholiek aan. ‘Silence please’ staat overal op bordjes te lezen. Dat is erg effectief. Niemand durft zijn stem te verheffen. Zachtjes schuifelen de toeristen door de kerk.

Met gepaste eerbied lopen we langs de nissen en komen in het koor van de kerk terecht. Daar staan twee reusachtige tombes opgesteld waarin de namen zijn gebeiteld van Gustav Aldolf II en zijn echtgenote. Rondom zijn schilderijen te zien van de roemruchte veldslagen die deze oorlogszuchtige koning in de 17e eeuw heeft geleverd. Nog altijd zijn de Zweden erg trots op de periode tussen 1650 en 1810, toen het één van de machtigste landen van Europa was. In die periode bezaten ze niet alleen heel Finland en een deel van Noorwegen, maar ook Estland, Letland en enkele gebieden aan de Noord-Duitse kust. Die macht is afgebrokkeld toen de Zweedse koning in 1808 en 1809 zo dom was om een veldtocht te ondernemen tegen Rusland. Die oorlog verliep rampzalig voor Zweden. Bij de vrede die daarop gesloten werd verloor het land al zijn buitenlandse bezittingen en werd teruggeworpen op het kernland. Saillant detail is dat de ontevreden Zweden daarna Bernadotte, een vroegere maarschalk van Napoleon, tot koning uitriepen. Het huidige Zweedse vorstenhuis stamt nog altijd van deze Franse legerbevelhebber af.
Vlak voor het verlaten van de kerk sta ik opeens oog in oog met de graftombe van Emanuel Swedenborg, die hier omstreeks 1770 begraven is. Dit kan eenvoudigweg geen toeval zijn en snel neem ik een paar foto’s van zijn laatste rustplaats.

Tegenover de kathedraal staat het Gustavianum. Dat is het gebouw waarin vroeger de universiteit van Uppsala gevestigd was. Bij een grote brand in de 18e eeuw was het één van de weinige gebouwen die gespaard zijn gebleven. Tegenwoordig doet het dienst als museum.
Na binnenkomst lopen we de afdeling met Egyptische kunst binnen. In een ruime zaal staan de stukken opgesteld die een Zweedse vorstin, die regelmatig reizen naar Egypte ondernam, in de negentiende eeuw aan het museum heeft geschonken.  Bijzonder mooi zijn de ‘sjawabti’s’ die in verschillende vitrines staan opgesteld. Dat zijn tien centimeter hoge beeldjes, opgeschilderd in groen en blauw, die arbeiders moeten voorstellen die voor de overleden farao in het hiernamaals het land moesten bewerken of hem als bediende terzijde moesten staan, zodat het de overledene ook over de drempel van de dood aan niets zou ontbreken.
Indrukwekkend zijn een paar sarcofagen die verderop in de zaal staan opgesteld. Er zijn zelfs mummies te zien die men uit het het hete woestijnzand heeft opgedolven. Eén van de mummes doet me sterk denken aan  het monster van Frankenstein,  dat is geïnspireerd door de mummie van farao Ramses II.

Op de hogere verdiepingen van het gebouw zijn tentoonstellingen te zien van Griekse en Romeinse kunst, maar dat trok mij niet zo erg. Interessanter is de expositie met gebruiksvoorwerpen – schilden, zwaarden, helmen en speren – uit de Vikingtijd. Ook kun je daar de resten bewonderen van Vikingschepen, waarmee de nog niet gekerstende Noormannen tussen 800 en 1000 Europa – zelfs tot diep in Rusland en het Byzantijnse Rijk – onveilig maakten. In heel Scandinavië koketteert men nog steeds met die beruchte periode.


 Het hoofdgebouw van de universiteit van Uppsala

We sloten ons bezoek aan Uppsala af met een bezoek aan de universiteit en het kasteel – het ‘Slott’ – dat even buiten de stad op een heuvel ligt. In dit kasteel, dat in de winkelstraten en promenades van de stad al van verre zichtbaar is, werden eeuwen lang de Zweedse koningen gekroond. In een deel ervan is tegenwoordig een tentoonstelling te zien die gewijd is aan beroemde Zweden die zich met hart en ziel voor anderen en voor de wereldvrede hebben ingezet. Raoul Wallenberg is daarvan het bekendste voorbeeld. Als Zweedse ambassadeur in Hongarije wist hij duizenden Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven te redden. Zijn eigen lot is echter nogal tragisch. Na de oorlog werd hij gevangen genomen door de Russen. Enkele jaren later stierf hij onder nooit opgehelderde omstandigheden in gevangenschap.  Je mag ook gewoon zeggen dat hij is vermoord.

Dat laatste geldt ook voor Dag Hammarskjöld. In de vijftiger was hij een succesvol secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Voortdurend was hij onderweg om allerlei brandhaarden in de wereld te sussen, totdat het vliegtuig met hem aan boord onder verdachte omstandigheden neerstortte. Kennelijk was hij té succesvol en schaadden zijn inspanningen de interesses van bepaalde landen die voordeel hadden van het voortduren van gewapende conflicten. Vaak worden in dit verband de Verenigde Staten genoemd, al is nooit duidelijk geworden wie achter de aanslag op het vliegtuig zat. Het is zelfs mogelijk dat het toestel door een technische storing of door een verkeerde manoeuvre  is neergestort.

dinsdag 17 juli 2012

Vakantie in Zweden (1)

Vakantie in Zweden 2012 (1)


Na een redelijk snelle rit door  Duitsland (we hadden alleen wat vertraging tussen Bremen en Hamburg en voor de tunnel onder de Elbe) kwamen we zondagmiddag 15 juli om ongeveer drie uur aan in Kiel. Het druilde wat en omdat we honger hadden gekregen van de lange reis liepen we de binnenstad in op zoek naar een restaurant. Op een klein vijvertje dicht bij de haven zagen we tot ons vermaak verschillende Duitsers in mini-zeilbootjes varen, aangestaard door het cafépubliek dat op een hele rij terrasjes zat te lanterfanten. Even stond ik in de verleiding om ook zo’n mal bootje te huren, maar ik hield me in. Bovendien zou zoiets ook op te veel weerstand stuiten bij mijn reisgenoten.

Nadat we in de binnenstad voor een zacht prijsje een behoorlijke plate naar binnen hadden gewerkt, gingen we aan boord van een schip van de Stena Line. Er waren bijna geen contrôles; er werd ons zelfs niet eens naar onze ID-kaart gevraagd.  Dat verbaasde ons omdat we vorig jaar minstens een half uur in de rij hebben gestaan om allerlei contrôles te passeren voordat we konden inschepen op de veerboot naar Newcastle. Geen wonder, want in navolging van de Amerikanen zijn de Engelsen op een bijna paranoïde manier bang voor aanslagen en voor allerlei gespuis dat hun grondgebied onveilig probeert te maken.  

Onze hut bleek zich op de tiende verdieping van het schip te bevinden, vlak onder het promenadedek waar ze ook een bar hadden ingericht. Toen we daar, na het dumpen van onze tassen en koffers in de hut, een kijkje kwamen nemen,  zagen we dat een pianist er allerlei bekende deuntjes zat te spelen terwijl vakantiegangers bier, worst en broodjes naar binnen werkten. Een vergelijking met de Titanic werd dan ook al snel gemaakt, zeker toen we de zee in de Kieler haven zo’n 25 meter beneden ons zagen klotsen. Ik vond trouwens dat er sowieso weinig reddingssloepen te zien waren, veel minder dan de 2000 passagiers  en bemanningsleden die op het schip mee konden varen.

Om zeven uur ’s avonds zette het schip koers naar Gothenburg, waar we maandagmorgen om negen uur aankwamen. De familiehut, die we hadden gehuurd, was een stuk ruimer dan de kleine, benauwde cabine waarin we vorig jaar de nacht hebben doorgebracht toen we op weg waren naar Newcastle. We hadden zelfs een t.v. tot onze beschikking, waarop we ook Nederland 1 en 2 konden ontvangen. Imposant was vooral de passage onder een reusachtige brug vlak voor de veerhaven van Gothenburg. Zo’n twintig meter boven ons raasde het verkeer over een vierbaans brug die ze in het centrum van die stad hadden aangelegd.

Nog voor half tien konden we aan de tocht naar het bungalowpark bij Kopparberg beginnen. Erg snel ging het niet, want op de wegen die door het Zweedse binnenland voeren gelden maximumsnelheden van 90 of 110 kilometer per uur; op kruisingen mag je zelfs niet harder dan 70. Als je ruim 400 km. moet afleggen schiet je voor je gevoel dus niet echt op. We waren dan ook pas rond een uur of vier ter plekke. Jammer genoeg bleken we in dit park – het eerste van de drie - geen internetverbinding in ons huisje te hebben; alleen in het hoofdgebouw kunnen we inloggen op het netwerk van het park. Officieel heet het plaatsje, waar we ons vlak bij bevinden, ‘Kloten’ – net als het bekende vliegveld bij Zürich. Het bestaat uit niet meer dan dertig - voor het merendeel rood opgeschilderde - huizen.

De omgeving is hier schitterend: eindeloos veel meren en vennetjes, omgeven door dichte wouden. Om de paar kilometer passeer je een verlaten meer. Soms zitten er een paar mensen met regenkleding aan te vissen, meestal zie je er geen mens. Te oordelen naar de verhalen die ik heb gelezen in het gastenboek van dit huisje gaan de meeste mensen in deze omgeving vissen en maken ze lange wandelingen in de omgeving. Een Nederlander beklaagde zich in zijn verslag over ‘het gebrek aan bezienswaardigheden’ – maar dat had hij beter vooraf kunnen bedenken, want je zit hier mijlen ver van de bewoonde wereld.  Afgezien van de incidentele geluiden van spelende kinderen en de auto’s van de vakantiegasten in het park hoor je hier helemaal niets. Heerlijk is dat.

De afgelopen weken had ik grote moeite om me te concentreren bij het lezen en schrijven, maar door de oase van rust waarin ik hier terecht gekomen ben, lukt het me veel beter dan eerst om mijn aandacht gericht te houden op een boek of op een tekst die ik aan het neerpennen ben. Ik heb zelfs al inspiratie opgedaan om een verhaal te schrijven over iemand die zichzelf oefent in het maken van uittredingen en op den duur zelfs een tocht maakt door het zonnestelsel waarbij hij allerlei vreemde dingen ontdekt. Een wonderlijk verhaal moet het worden in een dromerige, wat poëtische stijl.

(wordt vervolgd)

maandag 9 juli 2012

Hemelse symfonie - een hymne aan de kosmos


Je werd geboren in een oogwenk, met een oerknal die nog nadavert en zelfs de grootste geleerden een Einsteiniaans punthoofd bezorgt. Met steeds grotere radiotelescopen speuren zij de hemel af om jouw ontstaan te doorgronden, maar hun geleerdheid stuit op een ondoordringbare grens, op een blinde muur, en daarom verzinnen zij steeds hypothetischer deeltjes om jouw geboorte te verklaren. In onderaardse gangenstelsels, die zij voor grof geld hebben aangelegd, bootsen zij de omstandigheden van jouw oorsprong na, en ze ranselen daar deeltjes voort tot snelheden boven die van het licht, maar jouw ontstaan blijft desondanks duister. Toch had je een vader, maar men is zijn naam en zijn bestaan vergeten, want de professoren van deze tijd kennen alleen de buitenkant van de dingen; de binnenkant blijft voor hen verborgen.

Magistraal dijde je in de loop van miljarden jaren uit. Sterrenstelsel na sterrenstelsel zag in jou het levenslicht, en triljoenen sterren werden uit jouw flonkerend stof geboren. Om elke ster vormden zich planeten, en toen de kosmische hitte langzaam afnam condenseerden om die planeten de eerste manen. Daarop plantten de eerste levensgolven zich voort door het heelal. Beschaving na beschaving werd gewekt, en na duizenden jaren ploeteren, vallen en opstaan verhieven de meeste civilisaties zich van hun moederplaneet en trokken de wijde wereld in, op zoek naar kennis, naar andere schepsels en naar God, met het vaste voornemen om hun jongere broeders te helpen en te leren wat nog aan hun kennis ontbrak. Zilverig glanzende vloten trekken ook nu nog door de interstellaire ruimten, futuristische flottieljes vol hunkerend, vibrerend leven, op zoek naar soortgenoten.
De eerste mensen vereerden jou, aanbaden jou, zagen jou als een God – niet alleen de hemelkoepel, maar ook de planeten en de sterrenbeelden, waarin zij dieren, mensen en voorwerpen zagen die zij zelf hadden gemaakt. Mythen en sagen plaatsten zij aan de sterrenhemel, en de zielen van hun oudste koningen lieten zij opstijgen naar de sterren als hun laatste rustplaats, waar zij voortleefden in lichtende verten en paradijselijke tuinen, de droom van het aardse bestaan ontstegen.

En ook al geloven de meeste mensen niet meer in sterrenbeelden als de voorspellers en wijzers van het lot, toch leven de oude dromen over de invloeden van de kosmos voort. De mens is immers een kind van het heelal, geboren uit geest en sterrenstof, uit water en vuur, met een lichaam dat tijdelijk, maar een geest die eeuwig is. Diep in het onderbewuste kent de mens deze kosmische oorsprong en weet hij dat hij een lichtvonk is uit het goddelijk vuur, in de materie geworpen om, verrijkt met ervaring, wijsheid en liefde, terug te keren naar de oerbron, voorbij de grenzen van ruimte en tijd.
Nog veel geheimen ken je voor ons. Nog veel wetten die de banen van de hemellichamen bepalen zijn voor ons verborgen. Toch kijken we nog elke dag vol bewondering naar je op en turen door telescopen, groot en klein, naar jouw weelderige vormen, jouw kleurenrijkdom en jouw mysteries. Gun ons nog millennia om jou al jouw geheimen te ontfutselen en eeuw na eeuw een nieuwe tip van de kosmische sluier op te lichten. Nog veel supernova’s zullen exploderen en nog tal van kometen zullen veraf en dichtbij dreunend op planeten te pletter slaan, maar aan onze adoratie voor jou komt geen einde.

Vol verwachting zullen we jouw verrichtingen op het wereldtoneel blijven volgen - wij, de kinderen van de kosmos - want als we de bewegingen van de hemellichamen beschouwen als een hemelse symfonie, een kosmische dans, zal nog menig lied uit jouw diepten opklinken. Met hele series aan elkaar geschakelde radiotelescopen luisteren we dagelijks op radiogolflengten jouw gepruttel en gestamel af, op zoek naar die ene intelligente bliep temidden van de kosmische ruis. We hopen nog veel van je te horen!  

vrijdag 6 juli 2012

Recensie van "Als ik me ophang, breekt het touw"


Vorig jaar verscheen bij uitgeverij De Brouwerij in Maassluis “Als ik me ophang, breekt het touw”, het debuut van de schrijver Eelt. Dit boek, dat hij op 69-jarige leeftijd publiceerde, draagt de subtitel “Een tragikomische familiekroniek”. Nu ik het boek in zijn geheel heb gelezen lijkt die omschrijving mij terecht. In maar liefst 66 hoofdstukken verhaalt de schrijver over zijn leven. Dat is zeker niet gemakkelijk geweest. In de veertiger en vijftiger jaren, waarover het boek grotendeels gaat, hadden veel mensen moeite om het hoofd boven water te houden. Wie het wat breder wilde hebben moest soms een beetje sjoemelen om zich wat luxe te kunnen permitteren. Voor sommigen betekende dat niet meer dan dat ze af en toe een lekker stukje vlees konden eten. Op humoristische wijze vertelt Eelt hoe familieleden van hem manieren wisten te bedenken om hun vaak karige inkomen aan te vullen.
 
De verhalenbundel begint met de dood van zijn vader op 21 juli 1951. Terwijl de jonge Eelt verwoede pogingen doet om een rekenopgave te maken, verschijnt plotseling zijn oudere zus in de lagere school; ze deelt mee dat zijn vader is overleden en dat hij snel naar huis moet komen. Allerlei tegenstrijdige gevoelens maken zich daarop van hem meester. In gedachten ziet hij voor zich hoe zijn vader het hele gezin heeft mishandeld. Tegelijkertijd voelt hij ook verdriet, want de man kon er weinig aan doen: hij leed aan de ziekte van Huntington, een erfelijke aandoening die de hersenen aantast en op den duur leidt tot onwillekeurige spierbewegingen en een verandering van de persoonlijkheid. Deze ziekte heeft altijd een fatale afloop.
 
In het een na laatste hoofdstuk, getiteld “Netty”, de naam van zijn overleden echtgenote, beschrijft Eelt wat voor een verwoestende uitwerking deze ziekte heeft op de patiënt en zijn familie. “Het meest tragische aspect van deze kwaal is wel dat de gezinsleden een hekel krijgen aan de patiënt waar zij eerst van hielden. De familie kan met enige tact het gedrag van de zieke gunstig beïnvloeden. We zijn echter allemaal maar mensen. Bij de dood van de stakker ervaart de naaste familie dit als een grote bevrijding.”
 
Dat betekent trouwens niet dat “Als ik me ophang…” triest of tragisch van toon is, integendeel. Op komische wijze beschrijft Eelt allerlei ooms en tantes, broers en zussen die een kleurrijk leven leiden. In dat verband moeten zijn grootouders zeker worden genoemd. Na de dood van zijn vader wordt Eelt niet alleen door zijn wat tobberige, maar verder wel zorgzame moeder opgevoed, maar ook door zijn opa. Deze leert hem om krachtig voor zichzelf op te komen en rotzakken hun verdiende loon te geven. Ook dat is een rode draad die door het hele boek heen loopt. Zijn oma blijkt trouwens over helderziende gaven te beschikken. En passant worden ook veel dingen beschreven die karakteristiek zijn voor de vijftiger jaren, zoals bv. bibliotheken die in boekhandels waren gevestigd en waar je voor een paar dubbeltjes een boek kon lenen, het algemene gebruik van kolen als brandstof en de opkomst van de nozems en de rock & roll.
 
Al met al is “Als ik me ophang…” een boek dat je als lezer aangrijpt. Door de caleidoscopische opzet ervan – het boek bestaat uit tientallen episoden uit het leven van de schrijver, die losjes met elkaar zijn verbonden – zijn de verhalen ook heel goed afzonderlijk te lezen. Het is zowel een familiekroniek als een kroniek van de vijftiger jaren geworden. Voor mij als late vijftiger is het daarom heel herkenbaar. Maar ook voor lezers van jongere generaties valt er heel wat te genieten, al was het alleen maar door de droogkomische stijl waarin veel personen en gebeurtenissen worden beschreven. Ik kan dit boek, dat al een maand na verschijning zijn tweede druk beleefde, dan ook beslist aanraden. Met belangstelling kijk ik uit naar Eelts tweede boek “Meer verleden dan toekomst”, waaraan de schrijver inmiddels is begonnen.