Schepping
“Jij ging op weg als tastend
licht
dat over de wateren zwierf:
glanzende kiem, geduldige vonk
waaruit de sterren zijn geboren.
Het melkwegstelsel streek jij aan
tot een flonkerend wiel van licht:
om elke ster, uit gas en stof verdicht,
schiep jij groene werelden
vol hunkerend, denkend leven.”
(Hendrik, 1983)
dat over de wateren zwierf:
glanzende kiem, geduldige vonk
waaruit de sterren zijn geboren.
Het melkwegstelsel streek jij aan
tot een flonkerend wiel van licht:
om elke ster, uit gas en stof verdicht,
schiep jij groene werelden
vol hunkerend, denkend leven.”
(Hendrik, 1983)
Traag kolkten donkere
massa’s door de ruimte. Als ijle, inktzwarte wolken, lichtjaren diep, wentelden
ze door het heelal. Nergens was er een plaatselijke verdichting, nergens
flonkerde licht, nergens was er een sprankje leven te bekennen. Miljarden jaren
dreven de massa’s zo rond, door geen mensenoog bekeken, door geen hand beroerd
– vormloos, stuurloos, onbezield.
Vanuit deze onbezielde leegte, deze ongeordende
duisternis, maakte zich een lichtje los – aarzelend nog, tastend, alsof het
zocht naar houvast. Allengs werd het sterker, krachtiger, zelfbewuster. Toen
het zich sterk genoeg voelde zond het een eerste puls uit die door de verten
streek, een zwakke trilling, een vage gloed nog die over de donkere afgronden
zweefde. Na deze eerste verkenning trok het zich peinzend in zijn punt van
oorsprong terug.
Aeonen verstreken voordat het opnieuw naar buiten trad,
krachtiger en zelfbewuster nu dan eerst. Het had de vorm aangenomen van een
lans van licht die als een vuurtorenbundel de donkere wolken aftastte, doorboorde,
bevoelde met zijn bewustzijn in een steeds versnellende, golvende beweging.
Als antwoord op het pulserende licht gloeiden de nevels
op. Ze klonterden samen, voegden zich aaneen tot steeds grotere massa’s.
Behaaglijk koesterden ze zich in het licht vanuit de centrale bron. Tussen hen in
ontstonden openingen, miljoenen lichtjaren diep
Traag begonnen de nevels daarop als reusachtige wielen rond
te draaien, en in de spaken van die wielen gloeiden de eerste sterren op. Steeds
meer sterren werden geboren, rij na rij, golf na golf, totdat er flonkerende
netwerken waren ontstaan, lappendekens van lichtpuntjes die traag rondwentelden
door de eindeloze wereldruimte. De eerste sterrenstelsels, roterende eilanden
van licht, waren geboren. En rond een klein sterretje, geel van kleur, vormde
zich een stofring die zich langzaam verdichtte tot een kleine, rotsachtige
planeet. De aarde was geboren.
Wat een prachtig gedicht en schitterende tekst, Hendrik! Ik heb er kippenvel bij.
BeantwoordenVerwijderen