Toen ik 7 jaar oud was vond men het nodig om mijn amandelen te knippen. In die tijd was dat heel gewoon, het was een routine-ingreep waarvoor je een dag in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Na uren wachten werd ik door een verpleegster naar een kamertje gebracht waarin een soort tandartsstoel stond. Twee mannen in witte jassen gebaarden me dat ik daarop moest gaan zitten. Ze vertelden me dat ze me eerst in slaap zouden brengen zodat ik geen pijn zou voelen. Daarop zetten ze een kap op mijn mond en vroegen me om het gas, dat eruit kwam, diep in te ademen, net zolang totdat ik in slaap zou vallen. Maar ik had geen zin om te capituleren voor die stinkende troep. Daarom probeerde ik uit alle macht om wakker te blijven.
De assistenten verbaasden zich erover dat ik niet in slaap viel en gaven me opnieuw een dosis. Toen dat niet lukte werd de kap andermaal op mijn mond gezet om me te bedwelmen. Op dat moment gebeurde er iets vreemds. De beide mannen staken een tang in mijn keel, maar ik kon dat van een afstandje zien gebeuren, glashelder zelfs. Vanuit een positie naast één van die beide witjassen kon ik volgen hoe er achterin mijn keel werd gesneden terwijl er ondertussen met een felle lamp in werd geschenen; ik zag mezelf daarbij van een meter afstand zitten. Ook kon ik alles wat ze zeiden prima verstaan. Ik was een paar minuten buiten mijn lichaam geweest!
In 1976 had ik opnieuw zo’n ervaring. Nadat ik op een zomeravond in slaap was gevallen, werd ik opeens wakker. Ik liep door de kamer en wilde het licht aandoen, maar mijn hand gleed telkens door het lichtknopje. Hoe vaak ik het ook probeerde, mijn vinger kreeg er helemaal geen greep op. Eerst ergerde mij dat, maar daarna maakte het me bang. In het late zomeravondlicht stond ik hulpeloos om me heen te kijken. Ik schrok ervan, maar opeens was ik weer terug in mijn lichaam en lag ik op bed. Op dat moment besefte ik dat ik een uittreding had gehad.
Na die laatste ervaring ben ik me in de relatie tussen lichaam en geest gaan verdiepen. Daardoor kwam ik erachter dat uittredingen een normaal verschijnsel zijn in de meeste religies en in de parapsychologie. Onder bepaalde omstandigheden kan de geest van de mens zich van het lichaam verwijderen. De meest radicale vorm van uittreding is de dood, waarbij de geest het lichaam voorgoed achterlaat. Bij normale uittredingen kan de geest nog terugkeren omdat het ‘zilveren koord’, de verbinding tussen lichaam en geest, intact blijft; bij de dood wordt ook die verbinding verbroken. Helderzienden kunnen dat koord zien als een glinsterende band tussen die twee – vandaar die naam.
Meestal treden mensen uit zonder dat men er controle over kan uitoefenen. Toch zijn er ook mensen die dit verschijnsel beheersen. Eén van de bekendste mensen op dat gebied is Emanuel Swedenborg. Hij leefde in de achttiende eeuw en was een wiskundige, uitvinder, filosoof en theoloog. Al in 1718 maakte hij een ontwerp voor een vliegtuig dat, zo is later gebleken, echt had kunnen vliegen. Verder is hij bekend vanwege zijn helderziende waarnemingen. Zijn gaven op dit gebied waren zo beroemd, dat hij in onze tijd ongetwijfeld door Skepsis en Dick Swaab op de korrel was genomen. Zo beschrijft hij in één van zijn boeken hoe hij tijdens langdurige uittredingen andere planeten bezocht. Misschien is dit boek, dat ik een paar jaar geleden las, wel een curiositeit. Vast staat in elk geval wel dat veel uitvindingen, die Swedenborg in zijn eigen tijd deed, later met succes zijn toegepast. De draagvleugelboot is bv. door hem uitgevonden.
Uittredingen spotten met het idee dat ons bewustzijn het resultaat is van de chemische en elektrische processen die zich in onze hersenpan afspelen. Dat geldt vooral voor die gevallen, waarbij mensen zich met hun geest honderden of zelfs duizenden kilometers van hun lichaam verwijderen en dan waarnemingen doen die later tot in detail blijken te kloppen. Als ons bewustzijn inderdaad het product zou zijn van onze hersenfuncties, zoals een grondregel van de medische wetenschap luidt, is zoiets ondenkbaar. Volgens dat principe moet ons bewustzijn immers zetelen in ons fysieke lichaam. Dat dit uitgangspunt niet klopt, blijkt uit de ervaringen die mystici, BDE’ers, priesters en zieners door alle tijden heen hebben opgedaan. De relatie tussen lichaam en geest lijkt meer op die tussen een kledingstuk, dat iemand draagt, en de persoon van de drager. Niet het lichaam, maar de geest is daarbij de bepalende factor, het vormende en sturende element. De drager blijft bestaan, maar het kledingstuk verdwijnt en kan vervangen worden door een ander.
Wanneer ook in de wetenschap de nadruk komt te liggen op de geest van de mens en men het idee loslaat, dat ons brein onze gevoelens en gedachten voortbrengt, verdwijnt de verkramptheid waarmee veel mensen aan uiterlijke en materiële dingen vasthouden. Er komt dan weer zicht op de oneindig veel grotere wereld van de geest, waarin elk mens zich als een schakel in een veel grotere keten kan ervaren. Materie zorgt immers voor afsplitsing en gehechtheid, het geestelijke verruimt en verwijdt onze blik tot ver voorbij deze wereld. Wij zijn niet ons brein, wij zijn onze geest. Daar ligt onze oorsprong en onze bestemming. Daar ligt ook onze hoop op een betere wereld waarvan de kiem nu nog in onszelf verborgen ligt.
Herkenbaar Hendrik.
BeantwoordenVerwijderenOops, Hendrik, deze reactie behoort bij de Zweedse band ;-))kun je dit veranderen?
BeantwoordenVerwijderen