"Scribo, ergo sum", waren de woorden die in hem klonken, "ik schrijf, dus ik besta." Een eigenaardig bestaan was dat trouwens, want toen hij wakker werd uit zijn gepeins, zag hij een onafzienbare, donkere oceaan voor zich. Bulderende, donkergrijze en zwarte golven met witte schuimkoppen strekten zich voor hem uit tot aan de horizon. Hij stond op een uitstekende rotspunt, een meter of tien boven het zeeoppervlak.
In zijn linkerhand hield hij een zilverwitte, glanzende pen. Hoe kwam hij daaraan? Wat moest hij daarmee doen? En plotseling schoot hem te binnen dat het zijn opdracht was om te schrijven. Vaag was dat besef, maar allengs werden de beelden helderder. En mét dat besef doemde er boven de einder een planeet op: blauw, groen en wit. Het licht van een onbekend klein sterretje weerspiegelde blinkend in zijn grote oceaan. Was dat misschien de planeet die hij moest zien te bereiken? Hij krabde zich achter zijn oor. Maar terwijl hij dat deed, voelde hij de gloed van een heldere ster branden in zijn rug. Hij draaide zich om: daar, recht voor hem, zag hij een baaierd van licht. Hij dorst er bijna niet naar te kijken, zó verblindend was het schijnsel van die reuzenster.
Gestrand, hij was gestrand, realiseerde hij zich. Maar hoe, waardoor, met welk doel? En opeens drong het tot hem door dat hij ooit op een kleine, maar heldere lichtstraal, precies groot genoeg om hem te dragen, op weg was gegaan van die reuzenster naar de planeet in de verte. Het doel van zijn reis had iets met die pen te maken, maar hij kon het zich niet meer precies herinneren.
Ooit was hij op weg gegaan naar die prachtige planeet boven de horizon, maar onderweg was hij eraf gevallen. Of eigenlijk was het nog weer iets anders gegaan; om de één of andere reden was hij van die lichtstraal afgesprongen. Iets had hem ervan weerhouden om de laatste stap te zetten en te landen op die planeet, waarvoor hij steeds meer liefde begon te voelen. Was het angst geweest, een onbekende huiver die hem doorvoer toen hij had besloten van zijn koers af te wijken? Hij wist het niet. In gepeins verzonken bleef hij uitstaren over de golven. En boos werd hij, want wat deed hij hier, zo helemaal alleen in deze uitgestrekte, eindeloze eenzaamheid?
Het zicht schrompelde in, en hij werd omgeven door een mist die steeds dichter en dichter begon te worden. Daarop kwam hij tot bedaren. Hij herademde. De mist trok op en het zicht werd weer helder. Gelukkig! Maar nu? Wie kon hij om hulp vragen? Was er ergens redding, iemand die hij kon vragen hoe hij zijn reis kon vervolgen?
En hij begon te huilen, staande op de uitstekende rotspunt boven de ziedende zee.
Tijden lang moet hij daar zo gestaan hebben, toen hij een zacht stemmetje hoorde. Het werd aangedragen over de zee, kwam als een vogel, als een soort meeuw - maar dan onzichtbaar - op hem aanvliegen. En het sprak tegen hem, zacht, lieflijk, maar ook met een stem die gezag inboezemde, hoewel niet dwingend. Hij luisterde. Na verloop van tijd klaarde zijn gezicht op. Dus toch...? Hij glimlachte: als het zó eenvoudig was, moest hem dat zeker gelukken!
Hij zocht naar een stukje papier in de witte tuniek die hij droeg en die tot zijn knieën reikte. Hij vond een beduimeld velletje papier en beschreef het in een schrift dat hemzelf onbekend was. Toen hij daarmee klaar was, ontstond er in zijn rechterhand een zilvergrijze koker. Hij rolde het beschreven velletje op, stopte het behoedzaam in de koker en wierp het ding met een krachtige uithaal in de oceaan. Heel kort zag hij het even drijven op een zwarte draaggolf; toen werd het door de bulderende golven opgeslokt.
Het aanzien van de oceaan veranderde daardoor. De golven gingen liggen en er stak een mild briesje op, dat hem deed herademen. Vreemd was wel dat de koker met zijn brief erin plotseling weer opdook uit de golven. Door een onzichtbare hand werd het met grote kracht naar de verte gestuwd, naar de blauwe planeet die laag boven de horizon in de wereldruimte prijkte.
Het licht boven hem veranderde van kleur: niet langer was de hemel donkergrijs. De grijze tinten verdwenen en er brak licht door, steeds meer licht. Tenslotte werd het zó fel dat hij het bewustzijn dreigde te verliezen. In een tweede stuwende golf, die de eerste golf met de koker volgde, werd hij opgetild en naar de blauwe planeet gedragen door een onzichbare hand, die hem warm en mild, lieflijk maar ook gedecideerd naar zijn onbekende stemming voerde.
"Vader, Mijn Vader", stamelde hij nog, "de Grote Geest moest veranderen in Mijn Vader." Toen verloor hij het bewustzijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten