Niemand wist meer precies hoe het begonnen was, maar één ding was zeker: na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd was hij uitgegroeid tot de beruchtste blogger van de Martinistad. Politiek en religie waren zijn favoriete onderwerpen. Als hij daarover een artikel las dat hem niet zinde werd ‘ie razend. Fluks ging hij dan achter zijn laptop zitten om het toetsenbord te ranselen met zijn reacties. Heerlijk toch, dat internet! Gelovigen, vooral christenen, lustte hij rauw. Hij haatte hen gewoon, die verrekte Gereformeerden, want Gereformeerd waren ze allemaal, die christenen.
Als hij daaraan dacht, trokken beelden van de School met den Bijbel aan hem voorbij Hij herinnerde zich hoe de juf hem geniepig met een latje op zijn handjes had geslagen als hij niet oplette. Ook hoorde hij dan in gedachten de preken van ds. Zeldenrust. Dat waren preken over het geween, het tandengeknars en de martelingen die de goddelozen deelachtig zouden worden als ze dood waren gegaan zonder God of gebod. Terwijl de dominee met weidse armgebaren de hel beschreef, klonk achterin de kerk het geluid van de pepermuntjes die met gedempte knalletjes werden stukgebeten. Als hij aan hun schijnheilige koppen dacht gulpte de woede in hem omhoog. Hij zou ze wel krijgen, die christenzwijnen!
Op een dag, toen hij weer een mooi stukje had geschreven waar hij erg tevreden over was, zei zijn vrouw: “Moar mien jong, wat kest doe ja mooi skriev’n, doe bist ja net ‘n parel!” Ze gaf hem een klapzoen. Een verzaligde glimlach tooide daarop zijn trekken. Vanaf die dag gebruikte hij steevast het pseudoniem ‘parel’. Omdat christenen zijn voornaamste doelwit waren voegde hij daar later ‘voor de zwijnen’ aan toe. Gelovigen waren immers zwijnen, dat wist iedereen die een beetje nadacht. Gelukkig was hij er nog om hen van dat religieuze spinrag af te helpen. Hij had immers geen God nodig, hij gebruikte gewoon zijn gezonde verstand. De wereld was vanuit het niks met een grote knal ontstaan - een beetje vreemd misschien - maar verder was alles volkomen logisch. Dood was gewoon dood, niks bijzonders. Aldus was hij een parel voor de zwijnen, een eenzame kruisridder tegen de ongelovige honden, een omgekeerde Tempelier, een dolende ridder die het volk tegen de orks en trollen van de kerk moest beschermen.
Toen hij net weer een leuk stukje had verstuurd staarde hij glazig naar de straat beneden hem. Het verkeersrumoer drong nauwelijks tot hem door; de parel werd geheel door zijn overpeinzingen in beslag genomen. Aan de muur hingen een paar schilderijtjes die hij had vervaardigd als hij niet achter zijn laptop zat. Figuratieve kunst, leuke probeersels. Maar ook fotografeerde hij graag. Misschien was het wel een aardig idee om na al dat schrijfwerk de omgeving van het Wad op te zoeken, dat leverde vast een paar mooie shots op.
Drie kwartier later parkeerde hij zijn auto langs de doorgaande weg naar Lauwersoog. Heerlijk, die zeelucht: het prikkelde zijn neusgaten. Hij opende de kofferbak om camera, statief en telelenzen te pakken. In gedachten stak hij de drukke weg naar de haven over.
Het laatste wat hij hoorde was het pompende remmen van een witte Mercedes die hem met hoge snelheid schepte. Met een doffe dreun belandde zijn lichaam in de berm. Terwijl zich een grote plas bloed vormde op het wegdek, verloor hij het bewustzijn. Maar tot zijn verbazing kwam hij even later weer bij. Het leek wel alsof hij nu opeens boven de weg zweefde, een tiental meters boven de plaats van het ongeluk. Hij zag zijn verminkte lichaam in het gras liggen; de bestuurder van de Mercedes stond over hem heen gebogen.
Steeds sneller steeg hij nu op naar een oogverblindend licht in de verte, alsof hij er naartoe werd gezogen. En voordat hij er erg in had kwam hij aan in een schemerachtige hal waar mensen aan weerszijden van een gangpad op rustbedden lagen.
“Waar ben ik?”mompelde hij, “ben ik misschien dood?”
“Er is geen dood”, sprak een man naast hem, “er is alleen leven. Maar voor de aarde ben je gestorven.”
Hij verstrakte. Hij had er dus compleet naast gezeten! God allemachtig, wat nu?
De man naast hem lachte. “Weet je wat, parel, ik weet het goed gemaakt. We sturen je weer terug naar de aarde, je komt op de plek waar je zo onvoorzichtig de weg overstak weer tot leven. Maar nu je dit weet, hou je op met het schrijven van die boze stukjes. Daar kom je niet verder mee. Is dat duidelijk?” Parel knikte, het was niet anders.
De man naast hem lachte. “Weet je wat, parel, ik weet het goed gemaakt. We sturen je weer terug naar de aarde, je komt op de plek waar je zo onvoorzichtig de weg overstak weer tot leven. Maar nu je dit weet, hou je op met het schrijven van die boze stukjes. Daar kom je niet verder mee. Is dat duidelijk?” Parel knikte, het was niet anders.
Toen hij drie maanden later uit het ziekenhuis ontslagen werd was hij een ander mens geworden. Opener. Vrijer. En hij blogde nooit meer. Op al zijn doeken legde hij de natuur vast en de mensen van wie hij hield. Vanaf die dag droeg hij de naam parel met ere. En het schilderen ging beter dan ooit tevoren. De dood bestond voor hem niet meer, alleen leven.