zondag 16 december 2012

De oorzaken van de toenemende intolerantie t.a.v. religies (2)

 

DE BOTSING TUSSEN TWEE WERELDBEELDEN
In de zestiger jaren begonnen mensen massaal de kerken te verlaten. Allerlei nieuwe vormen van religiositeit kwamen op, vooral door een steeds sterker wordende hang om de eigen spirituele ervaring centraal te stellen. De kerken speelden daar nauwelijks op in. Men dacht dat de storm na verloop van tijd wel weer zou gaan liggen. Zeker: er traden af en toe popgroepjes op in de kerk. Er werden beatmissen gehouden. Ook ging men experimenteren met eredienst en liturgie. Maar inhoudelijk was er weinig echte ruimte om te luisteren naar de verhalen van mensen die geïnteresseerd waren in oosterse religie of bijzondere ervaringen hadden waar ze over wilden praten. Door dat benauwende, afgesloten karakter van de kerken zegden steeds meer – vooral jonge - mensen hun lidmaatschap op. Het gevolg daarvan was dat de kerkbankjes steeds meer werden bevolkt door geronten. Voortaan moesten dominees vooral preken voor een rollatorbrigade die door natuurlijk verloop steeds meer uitdunde. Voor sommige predikanten werd het zelfs heel gewoon dat ze een groot deel van hun tijd moesten besteden aan het voorbereiden en leiden van begrafenissen.

Die starheid heeft men heel lang volgehouden. Zo maakte ik het zo’n twintig jaar geleden nog mee dat een Nederlands-Hervormde predikant mij tijdens een groot huisbezoek duidelijk maakte dat Allah toch echt niet dezelfde was als de God van de Bijbel; als ik daar wel van overtuigd was, dan had ik er weinig van begrepen. Ik kan me nog herinneren hoe diep teleurgesteld ik was omdat deze man zo’n beperkt Godsbegrip had en dat ook nog in zijn gemeente uitdroeg.
Nog veel erger werd het toen de kerken de subsidie introkken van het studentenpastoraat waarvoor ik twintig uur per week in touw was: we waren te links en hielden ons te veel met politiek bezig. Weg met die linkse dramkonten: game over! Voor mij was dat de reden om mijn lidmaatschap van de kerk op te zeggen.

Nu staat de ontkerkelijking niet op zichzelf. In een breder verband is er, vooral door de invloed van de medische en de natuurwetenschappen, een sterke tendens voelbaar om alles, wat niet concreet en tastbaar is, te ridiculiseren. Samengevat luidt die grondhouding: “Er is alleen materie, de geest bestaat niet”. Zo zou ons bewustzijn niet meer zijn dan het product van de chemische en elektrische processen die zich in onze hersenpan afspelen. Voor zoiets zweverigs als een ‘geest’, die ook onafhankelijk van de hersenen kan bestaan, is binnen zo’n visie geen plaats. In feite is dat een reductionistische opvatting van wetenschap, een bewustzijnsvernauwing t.o.v. een benadering waarbij men open staat voor zaken als metafysica, parapsychologie en theologie.

In de media zien we dat bij de soms verhitte discussies die worden gevoerd tussen aanhangers van Pim van Lommel en Dick Swaab over de interpretatie van bijna-doodervaringen. Maar ook de druk, die vanuit de reguliere medische hoek wordt uitgeoefend om alternatieve geneesmiddelen te verbieden, is een voorbeeld van het mentale gevecht dat op allerlei fronten woedt. Inzet is daarbij de vraag welke visie prevaleert: een strikt materiële, die elke aanspraak op niet-fysieke bestaansniveaus uitsluit, of een alternatieve en spirituele, die van meer werkelijkheidsniveaus uit gaat.

Voor mijn gevoel is dit de kern van de zaak: er is een botsing gaande tussen twee wereldbeelden, twee manieren om naar de werkelijkheid te kijken en twee opvattingen over wat wetenschap is of hoort te zijn. Daar horen allerlei normen en waarden bij die met elkaar ‘vloeken’. En waar twee wereldbeelden frontaal op elkaar botsen, probeert vaak de ene visie de andere te verdringen. De toenemende intolerantie t.a.v. religie is daarvan één van de gevolgen.    
 
HOE ZIET DIE INTOLERANTIE ER UIT?
Wat ik vaak merk, is dat niet-gelovigen – al of niet atheïst – zich storen aan het feit dat er voor gelovigen een andere werkelijkheid bestaat, een geestelijke dimensie, die voor buitenstaanders volkomen ongrijpbaar is. Voor iemand die seculier denkt, bestaat die geestelijke wereld helemaal niet. Volgens de atheïstische visie is er immers alleen maar materie. De geest is voor zo iemand een relict uit een primitief verleden, een sta-in-de-weg om geestelijk ‘verlicht’ te raken, een duister spook uit een vorige ontwikkelingsfase. Termen als ‘zweverig’ en ‘occult’ worden daarom vaak gebruikt om de religieuze manier van denken aan te duiden. Wie zich desondanks van religieuze taal bedient, zou zich schuldig maken aan ‘zendingsdrang’. Logisch, want het wereldbeeld van de gelovige staat haaks op dat van iemand die alleen maar gelooft in het bestaan van een concrete, fysieke wereld.


In de politiek vertaalt die afkeer van religie zich als pogingen van vooral linkse partijen (maar ook de VVD) om ritueel slachten, weigerambtenaren en de kleine levensbeschouwelijke omroepen aan te pakken. Dit noemt men ook wel de ‘tirannie van de seculiere meerderheid’ – hoewel die meerderheid in feite helemaal niet bestaat, want slechts 1/7 deel van de Nederlandse bevolking is atheïst. Het probleem is alleen dat het geloof voor steeds minder mensen een doorslaggevende rol speelt bij hun stemgedrag. Seculiere standpunten worden daardoor steeds vaker in wetten vastgelegd – tot afgrijzen van gelovigen, hun vertegenwoordigers en organisaties.

Je kunt je afvragen hoe dit verder zal gaan, zeker nu steeds meer mensen moeite hebben om rond te komen en de samenleving steeds ingewikkelder wordt. Neemt het belang van religie af, of zal ze zich vernieuwen, tegen alle verdrukking in? Graag probeer ik in het derde en laatste deel iets te zeggen over de toekomst van de religies.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten