vrijdag 24 augustus 2012

Briljante Brit zet Big Pharma in zijn hemd





Het gebeurt niet vaak dat je een boek in handen krijgt dat loepzuiver aantoont wat er allemaal mis is met de farmaceutische industrie en al die smeerlapperijen ook nog op een superieure, onderkoelde manier beschrijft. “Doctoring the mind” van Richard Bentall is zo’n werkje. Deze klinisch psycholoog van Britse bodem is niet de eerste de beste. Hij staat bekend als een vlijmscherpe criticus van het hele systeem van de GGZ. Bentall richt zijn pijlen vooral op de etikettenplakkerij binnen het psychiatrische wereldje. Dat leverde hem in 2004 al een prijs op van de British Psychological  Society vanwege zijn boek “Madness explained: Psychosis and Human Nature”. 

In zijn nieuwste boek gaat hij nog een stapje verder. Zo legt hij moeiteloos een verband tussen twee dingen: aan de ene kant de mythe dat psychische stoornissen uitsluitend het gevolg zijn van een tekort aan bepaalde stoffen in de hersenen, en aan de andere kant de snel groeiende markt van psychofarmaca die dat veronderstelde tekort op moeten heffen. Big Pharma heeft er alle belang bij dat deze mythe in stand wordt gehouden, zo betoogt Bentall. Als je namelijk politici, zorgverzekeraars en wetenschappers ervan kunt overtuigen dat gekte met pillen kan worden bestreden, creëer je daarmee een onverzadigbare markt voor middelen die de morbide spinsels in de menselijke hersenpan te lijf gaan. Je kunt zo’n markt ook nog uitbreiden door telkens nieuwe soorten gekte te bedenken. Voor elke nieuwe afwijking moeten immers nieuwe pillen worden gesmurft. Zo kunnen de glanzende wolkenkrabbers van Big Pharma groeien tot de hemel, evenals de woekerwinsten die ze op hun pilletjes en poeders maken. Tel uit je winst.

Bentall begint zijn analyse met een toelichting op het begrip ‘randomized control trial’ of kortweg RCT. Voor geneesmiddelen is dat een heel belangrijk begrip. Alle geneesmiddelen moeten immers worden uitgetest. Daarvoor heb je minimaal twee groepen mensen nodig: een groep die een echt geneesmiddel krijgt, en een groep die een fopmiddel (placebo) te slikken krijgt. Het is ontzettend belangrijk dat de proefpersonen volkomen willekeurig over beide groepen worden verdeeld. Zou je namelijk een voorselectie toepassen (bijv. op grond van leeftijd of geslacht), dan zijn de uitkomsten onbetrouwbaar geworden. Tegenwoordig voldoen de meeste onderzoeken aan dat criterium.

De spil van Bentalls kritiek op veel onderzoeken heeft te maken met het placebo-effect. Geef je patiënten, die allemaal aan dezelfde ziekte lijden, namelijk een fopmiddel (een pilletje met wat zoetstof bijvoorbeeld), dan gebeurt er iets eigenaardigs: de meeste patiënten beweren na een paar dagen dat ze behoorlijk van die pillen opknappen, ook al zit er niets bijzonders in. Toch spelen niet alleen de optimistische verwachtingen van patiënten hierbij een rol, ook de verwachtingen van de onderzoekers kunnen het beeld behoorlijk vertekenen. Voor psychofarmaca is dat effect nog veel sterker. Bij veel onderzoeken, die op een streng-wetenschappelijke manier volgens de normen van RCT zijn uitgevoerd, is er nauwelijks verschil te meten tussen een groep die een placebo heeft geslikt en de groep die een anti-depressivum heeft ingenomen. Het spreekt vanzelf dat dergelijke onderzoeken lang niet zo vaak worden gepubliceerd als tests die voor de fabrikant wel een positief resultaat hebben opgeleverd.

Een reden waarom veel onderzoeken naar de effectiviteit van geneesmiddelen niet betrouwbaar zijn, is volgens Bentall de korte periode waarin de patiënten of proefpersonen zijn onderzocht. Vaak is dat niet meer dan enkele weken, terwijl je zo’n groep minimaal een jaar zou moeten volgen om te weten te komen of een middel betrouwbaar is. Een nog belangrijker reden heeft te maken met de organisatie die het onderzoek leidt. Onderzoeken, die worden betaald door de farmaceutische industrie, melden bijna vijf keer zo vaak dat een nieuw geneesmiddel effectief is als onderzoeken die door onafhankelijke instanties (bijv. door overheidsorganen) worden uitgevoerd.

Nog erger wordt het, als er nauwelijks onderzoek is gedaan naar de bijwerkingen van een geneesmiddel. Als die bijwerkingen niet goed bekend zijn, kunnen mensen  er zelfs aan overlijden. Een berucht voorbeeld daarvan zijn de SSRI’s. Dat zijn anti-depressiva zoals prozac en seroxat. In veel gevallen gaven de onderzoekers de proefpersonen niet alleen een SSRI, maar ook een kalmerend middel. Heftige stemmingswisselingen als gevolg van SSRI’s, waardoor mensen plotseling gewelddadig of suïcidaal kunnen worden, werden daardoor onderdrukt. Tragisch, want er zijn voorbeelden bekend van mensen die na het innemen van die middelen om zich heen begonnen te schieten of er een eind aan maakten. Deze SSRI’s, die eind tachtiger jaren met veel bombarie werden gelanceerd als de Haarlemmer Olie tegen depressies, bleken later dus helemaal niet zo effectief te zijn als eerst werd gedacht.

Bentall heeft zich vooral bezig gehouden met de diagnostiek in de psychiatrie. Dat hele systeem kan wat hem betreft wel op de schop. Graag bewaar ik dat voor een volgende keer.

1 opmerking:

  1. Goed dat je in dit artikel ook de gevolgen benoemd van dit soort middelen. Ze VEROORZAKEN juist schade en wel met de meest tragische gevolgen. Laat iedereen zich heel goed bedenken waar ie aan begint, wanneer dit door een huisarts, die hiervoor zelfs niet eens de bevoegdheid en kennis bezit, dit aan je voorschrijft of voorstelt bij bepaalde klachten. Het is niet alleen binnen de GGZ zelf waar er te pas en te onpas wordt rondgesmeten met dit soort middelen alsof het snoepjes zijn.

    Het zegt genoeg over hoeveel de ene mens voor de andere mens over heeft om een evenwicht te herstellen. DIE inzet is binnen de GGZ amper te vinden. Het zegt ook genoeg over de macht van de zogenaamde wetenschap die geen enkele WARE kennis bezit over wie en wat een mens is.

    BeantwoordenVerwijderen