dinsdag 21 december 2010

Hoe kritisch mogen we staan t.o.v. het Lorberwerk en t.o.v. doorgevingen in het algemeen?

Op 6 april dit jaar publiceerde ik op nieuweopenbaring.nl een artikel met de titel “De verschillen tussen de kosmologie van Lorber en de moderne sterrenkunde”. Het is te vinden op deze pagina. Verschillende mensen hebben mij hierover benaderd, zowel telefonisch als per email. Enkele reacties waren nogal kritisch, andere begripvol of neutraal. Omdat het sommigen niet duidelijk is waarom ik het heb geschreven en hoe ik nu tegenover het Lorberwerk sta, lijkt het mij goed nog eens uit te leggen wat mijn motieven waren om het te schrijven en welke overwegingen daarbij een rol hebben gespeeld. Om het thematisch te ordenen geef ik hieronder antwoord op enkele karakteristieke vragen die bij die contacten regelmatig aan mij werden gesteld.

Heeft Lorber zijn beschrijvingen over de kosmos zelf verzonnen?

In het artikel schrijf ik dat Lorber, die zelf amateurastronoom was, het verlangen moet hebben gehad om het heelal te ontdekken en te beschrijven. Dat lijkt me een redelijke aanname. Dat betekent niet automatisch dat hij de boeken en hoofdstukken over de kosmos zelf heeft verzonnen, maar wél dat door dat verlangen er vervormingen kunnen zijn opgetreden in de mededelingen die hij over de kosmos kreeg. Er kunnen zich andere geesten hebben gemeld toen hij een beschrijving gaf van het heelal, óf hij heeft misschien – zonder het te weten en te willen, dus te goeder trouw – ook af en toe dingen beschreven vanuit zijn eigen geest. Dat er variaties zijn in de zuiverheid en concentratiegraad tijdens het schrijven d.m.v. het innerlijke woord staat m.i. buiten kijf. Anders kan ik ook niet verklaren waarom Lorber in het ‘aanhangsel’ van Aarde & Maan zeer veroordelende uitspraken doet over enkele volkeren. Dergelijke teksten zijn voor mijn gevoel niet zuiver.
Verder krijg ik de indruk dat hij zich onvoldoende realiseerde dat het niet zijn taak was om een compleet beeld te schetsen van het heelal, maar dat het erom ging de essentie van het christendom, zoals Jezus ons leerde, weer te geven in het GJE. Dat heeft m.i. ook meegespeeld toen hij een beschrijving gaf van de kosmos die voor een deel onjuist was.

Ver voor Lorber waren er trouwens al mensen als de sterrenkundige William Herschel (zie de link naar de Wikipediapagina over hem) die beseften dat de zon onderdeel is van een groot sterrenstelsel. William Herschel publiceerde daarover een boek in 1785, “On the Construction of the Heavens”. Hij was het, die ook al ver vòòr Lorber veronderstelde dat er onder de fotosfeer van de zon leven mogelijk is. In die zin was Lorber dus niet uniek, hoewel dat – ten onrechte – in Lorberkringen vaak wel wordt verondersteld.

Kunnen de gevonden verschillen tussen het wereldbeeld van Lorber en dat van hedendaagse sterrenkundigen mischien verklaard worden doordat Lorber het heelal op een andere frequentie beschrijft?
Lorber beschrijft het leven op de andere planeten van ons zonnestelsel tot in detail, inclusief de flora en fauna. Problematisch is daarbij dat er nog nooit leven op die planeten is waargenomen, ook niet door Europese en Amerikaanse ruimteverkenners zoals de Spirit en de Opportunity die op Mars zijn geland en heel lang ter plaatse waarnemingen hebben verricht. Dat doet de vraag rijzen of dat leven er wel is. Volgens de huidige kennis van die planeten is het er niet en zijn er ook geen condities aanwezig die leven mogelijk maken. Merkwaardig genoeg vermoedt men dat in ons zonnestelsel alleen leven voorkomt op de Jupitermaan Europa en de Saturnusmaan Titan.
Lorber maakt echter melding van zo’n uitgebreide planten- en dierenwereld op de planeten, dat we er iets van hadden moeten merken, zeker op Mars. Een aanwijzing in het Lorberwerk zelf zou kunnen zijn dat de lichamen van de mensen en andere levende wezens op die werelden volgens hem van een fijnere substantie zijn dan op aarde, waar de materie haar grootste dichtheidsgraad heeft bereikt.
Materie van een ijlere samenstelling dan we nu kennen is zeker niet onmogelijk. Dat verklaart echter niet de vaak gigantische verschillen die we aantreffen als we de groottes en afstanden van planeten en sterren, zoals sterrenkundigen die kunnen meten, vergelijken met de waarden die Jakob Lorber daarvoor opgeeft. Als de afstand die Lorber bv. noemt voor de ster Sirius - enkele duizenden lichtjaren – betrekking heeft op de ster Sirius op een andere frequentie dan de grofstoffelijke, dan moet de grofstoffelijke gedaante van die ster óók op diezelfde afstand staan. We kunnen hemellichamen immers op verschillende golflengten waarnemen – t.w. het zichtbare licht, het infrarood, het ultraviolet, op de frequentie van gammastraling en van röntgenstralling – maar op alle golflengten staat het bewuste object op dezelfde afstand van de aarde.
Daaruit volgt dat de bewering die je in Lorberkringen vaak hoort, nl. dat de door Lorber genoemde groottes en afstanden van hemellichamen niet overeenkomen met de waarden die sterrenkundigen noemen omdat Lorber het heelal op een andere frequentie beschrijft, naar het rijk der fabelen kan worden verwezen. Het waarnemen van het heelal op andere frequenties heeft immer nooit tot gevolg dat daardoor opeens de groottes en afstanden van de waargenomen objecten veranderen. We kunnen dat dus volledig als verklaringsgrond voor de gevonden verschillen uitsluiten. Wie Sirius waarneemt in zichtbaar licht, ziet die ster op een afstand van 8,6 lichtjaren staan. Maar ook als we hem waarnemen in het infrarood of desnoods op radiogolflengten, blijft zijn afstand tot de aarde onveranderd 8,6 lichtjaren.

Een ander, aanvullend argument waaruit blijkt dat Lorber in zijn natuurkundige werken wel degelijk het materiële heelal beschrijft, is het feit dat hij het over concrete, stoffelijke planeten heeft waarop organisch leven voorkomt. De afstandsopgaven van Lorber moeten daarom overeenkomen met wat door sterrenkundigen in zichtbaar licht gemeten kan worden. Jammer genoeg blijkt dan vaak dat de waarden die Lorber noemt meestal niet kloppen. T.a.v. de groottes en afstanden van de sterren blijkt zelfs dat Lorber er gigantisch naast zit. Daaruit blijkt dat er structurele fouten kunnen worden aangewezen in het beeld, dat Lorber van het heelal schetst.

De Heer schrijft toch via Lorber dat geopenbaarde waarheden in de ogen van de wereld dwaas zijn?

Er bestaan verschillende hoofdstukken en alinea’s in het Lorberwerk waarin wordt geschreven dat het Lorberwerk dwaasheid is voor het wereldse verstand en dat je alles vanuit de geest moet bekijken. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de hoofdstukken die Lorber wijdt aan de natuurlijke kosmos en de aarde – teksten die dus gaan over de fysieke natuur – wel degelijk op hun juistheid en betrouwbaarheid mogen worden getoest, zeker waar het gaat om de natuur waarvan wordt vermeld dat ze met fysieke ogen waarneembaar is. Als Lorber bv. in “Aarde en Maan” beweert, dat je vanuit het laagland (vanaf het zeeniveau) beter sterren kunt kijken dan in het hooggebergte omdat de atmosfeer zou werken als een lens, dan is dat gewoon onzin. De praktijk wijst immers anders uit. De atmosfeer werkt niet als een lens, maar als een krachtig filter dat beelden van objecten uit het heelal vertroebelt en verzwakt. Hoe dichter je je bij het zeeniveau bevindt, des te meer heb je last van lichtverzwakking.
Als Lorber aantoonbare onjuistheden vermeldt in zijn werk, voel ik me niet gehouden aan waarschuwingen waarin de lezer op het hart wordt gebonden om zijn verstand niet te gebruiken bij het lezen en beoordelen van die teksten. Dergelijke waarschuwingen in combinatie met beweringen, waarvan kan worden aangetoond dat ze feitelijke onjuistheden bevatten, roepen integendeel juist mijn wantrouwen op.

Het gebruik van de rede om het heelal te onderzoeken is m.i. niet verkeerd. Het heelal benader ik vaak heel intuïtief; ik heb er bv. ook korte verhalen over geschreven waarin ik het heelal beschrijf en ervaar als Gods schepping. Als we de structuur ervan willen kennen, is de astronomie echter een goed hulpmiddel. De afstandsbepaling tot sterren als bv. Sirius en Regulus (in het Lorberwerk ‘Urka’=oercentraalzon genoemd) met de beproefde methode van de parallaxmeting (zie de link) laat zien dat Lorber de afstand tot deze twee sterren volkomen verkeerd heeft ingeschat. Uit het Lorberwerk zelf vallen deze enorme verschillen tussen de reëel waargenomen en de door Lorber opgegeven waarden niet te verklaren. De opmerking dat we dit vooral ‘geestelijk’ moeten zien, verklaart op zichzelf helemaal niets.

Wat ontbreekt is een helder concept waarmee de gevonden verschillen tussen de door sterrenkundigen waargenomen en de door Lorber beschreven structuur van het heelal vanuit een geestelijk perspectief kunnen worden verklaard. Dat geldt temeer omdat Lorber hier de natuurlijke (= fysieke) kosmos beschrijft. Naar een dergelijke vertaalsleutel heb ik jaren gezocht, maar op geen enkele manier heb ik hem kunnen vinden. Hierover heb ik zelfs uitgebreid gecorrespondeerd met Duitse kenners op natuur- en sterrenkundig gebied; ook zij konden mij geen uitsluitsel geven. In feite kreeg ik van hen te horen dat ik allerlei dingen voetstoots, zonder kritische toetsing, moest aannemen – wat natuurlijk niets oplost en een zwaktebod is. Ik kan dan ook alleen maar concluderen dat Lorber er op verschillende punten in zijn beschrijving van de kosmos behoorlijk naast zat.

Zijn niet alleen de Lorberboeken over de kosmos fout, maar ook de mededelingen in het Grote Johannes Evangelie over de kosmos?

Ik geloof niet dat Lorber bewust op eigen houtje is gaan schrijven over de kosmos, maar wél dat zijn verlangen om het heelal te leren kennen er wellicht voor heeft gezorgd dat er vervormingen zijn opgetreden in de boodschappen die hij over het heelal en de aarde ontving. Andere geesten kunnen hem tijdens het schrijven hebben geïnspireerd. Dat is een vermoeden. Ik zoek naar verklaringen voor de gevonden onjuistheden in het Lorberwerk en opper dan o.a. dat zijn verlangen misschien te sterk was. Uit deel 2 van “Van de hel tot de hemel” is bekend dat Lorber zijn boodschappen niet van de Heer Zelf ontving, maar van een engel die hem dicteerde in opdracht van de Heer. Andere geesten kunnen hem misschien hebben gedicteerd toen hij over de kosmos schreef. Dat blijft uiteraard speculatief.
Het is waar dat ook in het GJE mededelingen over de kosmos staan, die in boeken als “De natuurlijke zon” nader worden uitgewerkt en door mij als foutief worden beoordeeld. Ook over Egypte heb ik verschillende onjuistheden aangetroffen, bv. over de ‘Shivinz’, de veronderstelde bouwer van de sfinx. Daarom heb ik in mijn artikel ook geschreven: “Het werk van deze mysticus en o­ntvanger van het innerlijke woord is m.i. van grote waarde, maar dan met name waar het gaat om het Grote Johannes Evangelie en andere werken waarin de essentie van het christendom wordt beschreven.”

De essentie van het christendom is volgens Lorber de weg tot geestelijke wedergeboorte, zoals Jezus ons in het GJE heeft uitgelegd: de mens moet tijdens dit leven leren om zijn ziel te verbinden met zijn geest, zodat ze een eenheid gaan vormen; de ziel moet zich niet richten op het lichaam en lichamelijke verlangens. Dat kan ik volledig onderschrijven. Dat houdt trouwens niet in dat de mens zijn verstand dan maar moet begraven, maar dat hoofd en hart moeten samenwerken volgens het principe “Onderzoek alles, maar behoud het goede”.
Volgens Mayerhofer (in “Predikingen van de Heer”) wordt de astronomie als wetenschap door de Heer Zelf gestimuleerd om de mens zijn nietigheid t.o.v. het enorme heelal te doen beseffen. Hoe verhoudt een dergelijke markante uitspraak zich tot uitspraken van Lorber, waarin het wereldse verstand (ook van geleerden) voortdurend als waardeloos en verwarrend wordt afgeschilderd?

Waarom de beschrijvingen van Lorber over verschillende onderwerpen opvallende fouten vertonen, is mij ook niet helemaal duidelijk, al heb ik mijn vermoedens hierover. In mijn artikel heb ik maar een deel van die onjuistheden vermeld; ik ben er veel meer op het spoor gekomen. Zo heeft Mars wel degelijk (twee) manen, nl. Phobos en Deimos, ook al beweert Lorber in “De Natuurlijke Zon” dat Mars geen manen bezit. Neptunus zou volgens Lorber ook ‘Mondsmonde’ (satellietmaantjes) hebben, maar die zijn nooit waargenomen, zelfs niet met camera’s aan boord van de Voyager die zeer scherpe opnamen konden maken. (Zie blz. 253-255 van “Die natürliche Sonne”, Duitse uitgave). De lijst is nog veel langer, maar ik moest me in mijn artikel beperken tot de meest in het oog lopende verschillen.

Twijfel ik hiermee nu aan de betrouwbaarheid van het hele Lorberwerk?

Ik onderschrijf de essentie van het christendom, zoals geformuleerd in het GJE, nl. dat het erom gaat tijdens dit leven ziel en geest met elkaar te verbinden. Ook de grondgedachte dat het fysieke heelal ontstaan is uit de ziel van Lucifer, onderschrijf ik; ik vind die gedachte magnifiek omdat ze het ontstaan van het fysieke heelal weergaloos helder verklaart.
Dat ik sommige elementen van het Lorberwerk niet wezenlijk of foutief vind, is juist. Een verkeerd beeld van de kosmos heeft m.i. echter geen invloed op die geestelijke kern. Per saldo maakt het niet zo veel uit hoe het heelal er exact uitziet; ik constateer alleen dat Lorber in sommige opzichten ernaast zit, meer niet. Dat dat sommige lezers aan het twijfelen kan brengen, is best mogelijk. Ik vind dat trouwens geen argument om die gevonden verschillen dan maar niet te vermelden en systematisch te belichten.

Heeft het verstandsdenken in deze kritiek de overhand gekregen boven het hart?

Voor mij is het Lorberwerk niet boven alle kritiek verheven, zeker niet als aangetoond kan worden dat sommige dingen niet kloppen met wat men op een controleerbare manier kan waarnemen. Een kritische toetsing van de Lorberteksten is per definitie nog geen uiting van ongeloof en plat verstandsdenken. Ook het Lorberwerk mag immers kritisch onderzocht worden. De integriteit van Lorber trek ik ook niet in twijfel. Ongetwijfeld heeft Lorber naar beste eer en geweten gehandeld. Ik constateer echter dat hij desondanks fouten heeft gemaakt. Ik handel ook naar beste eer en geweten. Wat ik wil voorkomen is, dat het hele Lorberwerk op den duur ongeloofwaardig wordt doordat evidente fouten worden verdonkeremaand en stelselmatig ontkend. Ik denk dat het goed is om die fouten aan te wijzen, zodat de kern van het Lorberwerk bewaard kan blijven.

Staan er meer fouten in het Lorberwerk dan alleen over de aarde en de kosmos?

Omdat dat land mij sterk interesseert, heb ik verschillende dingen, die Lorber beweert over de Oud-Egyptische cultuur en architectuur, gecontroleerd aan de hand van boeken van Egyptologen. Zo kreeg ik een paar jaar geleden het boek "De schatten van de piramiden" cadeau. Hoewel de ietwat glossy titel anders doet vermoeden, is het een boek dat helemaal door Egyptologen is geschreven. Dit boek, dat in het Engels verscheen in 2003 en een jaar later in een Nederlandse vertaling uitkwam, bevat de nieuwste inzichten over de Egyptische piramiden. Uiteraard is er ook een hoofdstuk ingeruimd voor een beschrijving van de sfinx.
Ik was benieuwd welke farao volgens Egyptologen de sfinx moet hebben gebouwd. De geleerden zijn hierin eenduidig: dat moet farao Chefren zijn geweest. Hij was één van de jongere zonen van farao Cheops, de bouwer van de grote piramide.
Op pag. 177 van "Schatten van de piramiden" staat in de 3e kolom:"Wie heeft de sfinx gebouwd? De stenen basis, de monumentale architectuur en de geschiedenis van de steengroeve op het terrein van de sfinx wijzen naar Chefren als de bouwer van de sfinx". Ter verduidelijking staat hier nog o.a. bij dat veel steenblokken van de sfinx van exact dezelfde makelij zijn als de steenblokken in de piramide van Chefren.
Nu is er etymologisch met dit woord niet zo veel aan de hand. 'Che - fren' heeft ongeveer dezelfde cadans als 'Shi - vinz'. De klinkers zijn voor de etymologie niet zo belangrijk, medeklinkers wel. Dan houden we als 'geraamte' over Ch - frn en Sh vnz. De Ch en de Sh worden op dezelfde manier uitgesproken, terwijl de f en de v heel nauw aan elkaar verwant zijn. Die twee namen zouden dus heel goed op dezelfde persoon kunnen slaan.
Problematisch is echter wel, dat in het Lorberwerk wordt gesteld dat Shivinz (aangenomen dat we hem mogen identificeren met Chrefren) de bouwer van de eerste piramide zou zijn, terwijl Chefren beslist niet de eerste Egyptische piramide bouwde. In feite komen piramiden ook niet zomaar uit de lucht vallen, maar was er al eeuwen een geleidelijke ontwikkeling gaande waarbij men steeds meer zgn. mastaba's op elkaar ging stapelen, totdat men er uiteindelijk dekplaten omheen bouwde. Ook met de hellingshoek heeft men een tijdlang geëxperimenteerd, waardoor sommige piramides instortten. Dat zijn algemeen bekende feiten die iedereen desgewenst kan controleren. Er bestaat m.i. dan ook geen reden om geloof te blijven hechten aan de doorgevingen die Lorber over de geschiedenis van het Oude Egypte ontving. Meer info hierover is op deze pagina te vinden.
Zowel in kosmisch als in geschiedkundig opzicht rammelt het Lorberwerk dus nogal. Dat neemt echter niet weg dat ik de kern van het Lorberwerk, nl. de leer van de liefde die God voor de mensen voelt, wél zuiver vind. Het GJE is voor mijn gevoel het meest zuivere deel van het Lorberwerk, hoewel ook daar al fouten en tegenstrijdigheden in voorkomen.
T.a.v. openbaringen geldt, dat je altijd zelf moet blijven nadenken en nooit en te nimmer iets klakkeloos moet aannemen alleen omdat het afkomstig is van een schrijver van wie wordt beweerd dat hij goddelijke openbaringen ontving. Persoonlijke en tijd- en cultuurgebonden elementen spelen altijd een rol mee in het werk van elke mysticus en religieuze auteur. Het is dus altijd oppassen geblazen bij het lezen van doorgegeven teksten. Ik heb ook wel 'es gedacht dat teksten, die ik persoonlijk ontving, uit een zuivere bron afkomstig waren - totdat ik tot de ontdekking kwam dat ik me had vergist. Je kunt dus niet alles zomaar geloven. Toets daarom alles aan je eigen hart en neem nóóit iets aan wat tegen je gevoel en je verstand indruist - dat is de veiligste en meest zeker manier om met dergelijke teksten om te gaan.

Brengt deze kritiek andere Lorberlezers van het geloof in de authenticiteit van deze boeken af?

Het Lorberwerk is niet boven alle kritiek verheven, maar mag vrijelijk en kritisch worden onderzocht. Het verstand mag daarbij worden gebruikt, zeker wanneer dat gebeurt door iemand die Jezus als Zijn redder erkent.

Het verwerpen van delen of zelfs het geheel van het Lorberwerk is niet identiek aan het verwerpen van het christendom. Ik accepteer bepaalde elementen van het Lorberwerk niet, maar dat heeft geen invloed op mijn geloof in Jezus. Bovendien zijn er veel meer mystici die ook authentieke doorgevingen hebben ontvangen. Zij geven het leven van Jezus en belangrijke personen uit de Bijbel vaak op een andere manier weer dan Jakob Lorber. Mogen we daarom zeggen dat zij geen echte christenen waren, of zelfs dat ze door de duivel werden beïnvloed? Zeker niet! Zo lang zij de kern van het christendom geen geweld aandoen en de kerk in het midden van het dorp laten, bestaat er geen reden om bij voorbaat aan hun authenticiteit te twijfelen, al zullen we ook dan hoofd en hart moeten gebruiken om hun werk te beoordelen.
Zelfs in het Swedenborgwerk komen mededelingen over de kosmos voor, die “De natuurlijke zon” tegenspreken. Wie dat wil, leest het boek “Over de aardbollen in ons zonnestelsel” van Swedenborg er maar eens op na. Daarom hecht ik ook niet zo’n absolute, unieke en allesovertreffende waarde aan het werk van één enkele profeet of mysticus. Per slot van rekening is het geloof een zaak van het eigen hart en is boekenkennis alleen maar een middel om Jezus via het eigen hart beter te leren kennen. Het ene boek is daarvoor wat geschikter dan het andere, maar ook niet meer dan dat.


Hendrik, 20 december 2010.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten