Onze gesprekken
smeulen na
van voortwoekerende misverstanden.
Verkeerd gevallen woorden
vonken voort onder de as.
Keer op keer
laaien ze op
draaien zich om
en keren weer
tot nieuwe dieptepunten.
De zuiverheid
die er eerst was
is nu verdampt
in witte woedevlagen.
vrijdag 6 augustus 2010
Over de mechanismen van het kwaad en de radicale genezing ervan: "De zondebok" - René Girard
Eén van de meest spraakmakende boeken uit de tachtiger jaren was “De zondebok” van de Franse filosoof en letterkundige René Girard. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Hij pretendeert nl. een universeel verklaringsmodel te hebben gevonden voor collectieve vervolgingen en het ontstaan van veel religies.
Zo op het eerste gezicht lijken die twee strijdig met elkaar. Religies zijn toch bedoeld om de mens te bevrijden van slechte neigingen en roepen hun aanhangers toch op om vreedzaam en verdraagzaam te zijn? Dat mag voor de meeste religies wel gelden. Toch zit hier een addertje onder het gras. Zoals Girard in zijn boek duidelijk probeert te maken zijn allerlei mythen en religieuze gebruiken gebaseerd op de stereotypen van de vervolging. Altijd volgen deze stereotypen hetzelfde patroon.
Allereerst ontstaat er een situatie waarin de sociale structuren instorten. De maatschappij functioneert niet meer; de normale gezagsverhoudingen zijn verdwenen. De mensen wantrouwen elkaar en zijn elkaars vijanden geworden. Girard noemt dit het verdwijnen van de differentiatie. De problemen kunnen zowel door factoren van binnenuit (bv. revoluties) als van buitenaf (bv. natuurrampen of epidemieën) zijn veroorzaakt. In deze crisis zijn de normale verschillen tussen de mensen verdwenen.
De mensen die onder deze crisis lijden zoeken schuldigen die ze daarvoor verantwoordelijk kunnen stellen. Dit mechanisme verloopt altijd volgens dezelfde patronen. Het zijn de leden van minderheidsgroepen die ervan worden beschuldigd dat ze ziekten, natuurrampen of andere ellende hebben veroorzaakt. Joden, vrijmetselaars, mensen met een kleurtje, ‘buitenlanders’ etc, zijn geliefkoosde doelwitten voor de collectieve woede. De beschuldigingen zijn altijd zwaar overdreven en komen op buitenstaanders zelfs grotesk over. Zo werden de Joden er in de middeleeuwen vaak van beschuldigd dat ze verantwoordelijk waren voor het uitbreken van de pest. Ze hadden zgn. het drinkwater vergiftigd of God woedend gemaakt door gruwelijke misdaden te begaan. In het denken van de vervolgers worden deze veronderstelde ‘misdaden’ steeds meer overdreven. In dit opgeklopte sfeertje is de tijd rijp voor de volgende fase, die van het geweld.
Slachtoffers van vervolgingen dragen kenmerken die volgens Girard universeel zijn. Het zijn altijd afwijkende individuen of minderheidsgroepen. Zo kunnen ze fysieke kenmerken dragen waardoor men hen afwijkend vindt, bv. lichamelijke gebreken. Meestal gaat het om leden van religieuze of etnische minderheden. Al deze mensen hebben met elkaar gemeen dat ze afwijken van datgene wat door de meerderheid van een samenleving als normaal en vanzelfsprekend wordt beschouwd. In perioden van crisis worden ze vaak het slachtoffer van de tendens die in elke menselijke gemeenschap leeft om geweld te gebruiken. Girard omschrijft dit a.v.: "De massa zoekt een bereikbare oorzaak die haar zucht naar geweld kan bevredigen. De leden van een massa zijn altijd potentiële vervolgers, want zij dromen ervan de gemeenschap te zuiveren van de onreine elementen die haar in het verderf storten, van de verraders die haar omverwerpen."
Girard wijst op een direct verband tussen de groteske voorstellingen die de leden van een samenleving koesteren over de ‘misdaden’ die tegen haar zijn begaan en de groteske vormen van het geweld zelf. De slachtoffers worden er altijd van beschuldigd dat ze de elementaire beginselen van een samenleving hebben geschonden. In het geval van de heksenprocessen waren dat vooral sexuele en religieuze misdrijven. Bijna altijd richtten de beschuldigingen zich tegen mensen die maatschappelijk zwak stonden (vrouwen, armen) of opvielen door hun uiterlijk of culturele verschillen.
De woede van de massa was juist daarom zo groot, omdat men de slachtoffers van de meest gruwelijke misdaden verdacht. Het geweld dat daarna uitbrak, was in de ogen van de hysterische massa dan ook volkomen gerechtvaardigd. Soms werd er een religieuze legitimatie voor gebruikt, bv. dat God zou hebben bevolen om een groep te vernietigen omdat Hij hun ‘misdaden’ zou hebben ontdekt.
Als de vervolging eenmaal achter de rug is en de slachtoffers zijn uitgemoord of met z’n allen weggejaagd, keert de rust in de samenleving terug. Er gebeurt dan iets heel bijzonders: de slachtoffers, waar de massa zich eerst op heeft afgereageerd, verkrijgen een soort aureool van heiligheid. Aan hun dood of verdrijving is het immers te danken dat de normale verhoudingen zijn teruggekeerd. Geleidelijk krijgt het slachtoffer daardoor een sacrale betekenis. Zo iemand kan zelfs worden vergoddelijkt: dankzij hem kunnen de mensen immers weer rustig gaan slapen.
Girard verklaart op deze manier het ontstaan van veel religies en mythen. Verschillende goden zijn oorspronkelijk slachtoffers van de volkswoede, die later in het pantheon zijn opgenomen.
Het christendom neemt een heel aparte positie in binnen dit geheel. Als geen andere religie is het nl. een godsdienst waarin het mechanisme van de zondebok genadeloos wordt blootgelegd. Volgens Girard probeerde Jezus vooral aan te tonen dat het denken van zijn tijdgenoten werd beheerst door het aanwijzen van zondebokken. Voortdurend probeerde hij dat te doorbreken. In de gesprekken met de Farizeeërs komt dit duidelijk aan het licht: hun hele manier van denken werd nl. beheerst door het aanwijzen van schuldigen en het opleggen van straffen.
Jezus en zijn leer vormen daardoor een bedreiging voor het zondebokmechanisme, dat de geschiedenis tot nu toe altijd heeft beheerst en dat nog steeds doet. In die zin is hij de ‘paracleet’. Hieraan wijdt Girard het laatste hoofdstuk van zijn boek. Want wat is de paracleet anders dan de advocaat van het slachtoffer? De paracleet is degene die de onschuld van de vervolgden aantoont en het mechanisme van het aanwijzen van schuldigen probeert te doorbreken. Hij wil dat mensen zich er bewust van worden hoe ze zich vaak gedragen.
Het meest radicaal komt dit tot uiting in de uitspraak van Jezus aan het kruis. Stervend overziet hij de meute die om zijn veroordeling en kruisiging heeft gevraagd. Op dat moment roept hij “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.”
Hieruit blijkt dat de massa zich gedraagt als een onbewuste. Met alle geweld (letterlijk zelfs) probeert ze te voorkomen dat haar schuld wordt aangetoond en haar gewelddadig systeem daardoor wordt doorbroken. Pogingen om dit te doen worden alleen maar met nieuw geweld beantwoord. Toch is de impuls, die van het christendom is uitgegaan, onomkeerbaar. Girard beschouwt het als een radicale poging om het mechanisme van de zondebok te doorbreken. Ik kan het alleen maar met hem eens zijn. Elke poging om te laten zien hoe dit collectieve geweld werkt - of dit nu is vanuit christelijke of puur ethische motieven - lijkt me waardevol. Dat beschouw ik dan ook als de belangrijkste verdienste van deze Franse historicus en letterkundige.
Zo op het eerste gezicht lijken die twee strijdig met elkaar. Religies zijn toch bedoeld om de mens te bevrijden van slechte neigingen en roepen hun aanhangers toch op om vreedzaam en verdraagzaam te zijn? Dat mag voor de meeste religies wel gelden. Toch zit hier een addertje onder het gras. Zoals Girard in zijn boek duidelijk probeert te maken zijn allerlei mythen en religieuze gebruiken gebaseerd op de stereotypen van de vervolging. Altijd volgen deze stereotypen hetzelfde patroon.
Allereerst ontstaat er een situatie waarin de sociale structuren instorten. De maatschappij functioneert niet meer; de normale gezagsverhoudingen zijn verdwenen. De mensen wantrouwen elkaar en zijn elkaars vijanden geworden. Girard noemt dit het verdwijnen van de differentiatie. De problemen kunnen zowel door factoren van binnenuit (bv. revoluties) als van buitenaf (bv. natuurrampen of epidemieën) zijn veroorzaakt. In deze crisis zijn de normale verschillen tussen de mensen verdwenen.
De mensen die onder deze crisis lijden zoeken schuldigen die ze daarvoor verantwoordelijk kunnen stellen. Dit mechanisme verloopt altijd volgens dezelfde patronen. Het zijn de leden van minderheidsgroepen die ervan worden beschuldigd dat ze ziekten, natuurrampen of andere ellende hebben veroorzaakt. Joden, vrijmetselaars, mensen met een kleurtje, ‘buitenlanders’ etc, zijn geliefkoosde doelwitten voor de collectieve woede. De beschuldigingen zijn altijd zwaar overdreven en komen op buitenstaanders zelfs grotesk over. Zo werden de Joden er in de middeleeuwen vaak van beschuldigd dat ze verantwoordelijk waren voor het uitbreken van de pest. Ze hadden zgn. het drinkwater vergiftigd of God woedend gemaakt door gruwelijke misdaden te begaan. In het denken van de vervolgers worden deze veronderstelde ‘misdaden’ steeds meer overdreven. In dit opgeklopte sfeertje is de tijd rijp voor de volgende fase, die van het geweld.
Slachtoffers van vervolgingen dragen kenmerken die volgens Girard universeel zijn. Het zijn altijd afwijkende individuen of minderheidsgroepen. Zo kunnen ze fysieke kenmerken dragen waardoor men hen afwijkend vindt, bv. lichamelijke gebreken. Meestal gaat het om leden van religieuze of etnische minderheden. Al deze mensen hebben met elkaar gemeen dat ze afwijken van datgene wat door de meerderheid van een samenleving als normaal en vanzelfsprekend wordt beschouwd. In perioden van crisis worden ze vaak het slachtoffer van de tendens die in elke menselijke gemeenschap leeft om geweld te gebruiken. Girard omschrijft dit a.v.: "De massa zoekt een bereikbare oorzaak die haar zucht naar geweld kan bevredigen. De leden van een massa zijn altijd potentiële vervolgers, want zij dromen ervan de gemeenschap te zuiveren van de onreine elementen die haar in het verderf storten, van de verraders die haar omverwerpen."
Girard wijst op een direct verband tussen de groteske voorstellingen die de leden van een samenleving koesteren over de ‘misdaden’ die tegen haar zijn begaan en de groteske vormen van het geweld zelf. De slachtoffers worden er altijd van beschuldigd dat ze de elementaire beginselen van een samenleving hebben geschonden. In het geval van de heksenprocessen waren dat vooral sexuele en religieuze misdrijven. Bijna altijd richtten de beschuldigingen zich tegen mensen die maatschappelijk zwak stonden (vrouwen, armen) of opvielen door hun uiterlijk of culturele verschillen.
De woede van de massa was juist daarom zo groot, omdat men de slachtoffers van de meest gruwelijke misdaden verdacht. Het geweld dat daarna uitbrak, was in de ogen van de hysterische massa dan ook volkomen gerechtvaardigd. Soms werd er een religieuze legitimatie voor gebruikt, bv. dat God zou hebben bevolen om een groep te vernietigen omdat Hij hun ‘misdaden’ zou hebben ontdekt.
Als de vervolging eenmaal achter de rug is en de slachtoffers zijn uitgemoord of met z’n allen weggejaagd, keert de rust in de samenleving terug. Er gebeurt dan iets heel bijzonders: de slachtoffers, waar de massa zich eerst op heeft afgereageerd, verkrijgen een soort aureool van heiligheid. Aan hun dood of verdrijving is het immers te danken dat de normale verhoudingen zijn teruggekeerd. Geleidelijk krijgt het slachtoffer daardoor een sacrale betekenis. Zo iemand kan zelfs worden vergoddelijkt: dankzij hem kunnen de mensen immers weer rustig gaan slapen.
Girard verklaart op deze manier het ontstaan van veel religies en mythen. Verschillende goden zijn oorspronkelijk slachtoffers van de volkswoede, die later in het pantheon zijn opgenomen.
Het christendom neemt een heel aparte positie in binnen dit geheel. Als geen andere religie is het nl. een godsdienst waarin het mechanisme van de zondebok genadeloos wordt blootgelegd. Volgens Girard probeerde Jezus vooral aan te tonen dat het denken van zijn tijdgenoten werd beheerst door het aanwijzen van zondebokken. Voortdurend probeerde hij dat te doorbreken. In de gesprekken met de Farizeeërs komt dit duidelijk aan het licht: hun hele manier van denken werd nl. beheerst door het aanwijzen van schuldigen en het opleggen van straffen.
Jezus en zijn leer vormen daardoor een bedreiging voor het zondebokmechanisme, dat de geschiedenis tot nu toe altijd heeft beheerst en dat nog steeds doet. In die zin is hij de ‘paracleet’. Hieraan wijdt Girard het laatste hoofdstuk van zijn boek. Want wat is de paracleet anders dan de advocaat van het slachtoffer? De paracleet is degene die de onschuld van de vervolgden aantoont en het mechanisme van het aanwijzen van schuldigen probeert te doorbreken. Hij wil dat mensen zich er bewust van worden hoe ze zich vaak gedragen.
Het meest radicaal komt dit tot uiting in de uitspraak van Jezus aan het kruis. Stervend overziet hij de meute die om zijn veroordeling en kruisiging heeft gevraagd. Op dat moment roept hij “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.”
Hieruit blijkt dat de massa zich gedraagt als een onbewuste. Met alle geweld (letterlijk zelfs) probeert ze te voorkomen dat haar schuld wordt aangetoond en haar gewelddadig systeem daardoor wordt doorbroken. Pogingen om dit te doen worden alleen maar met nieuw geweld beantwoord. Toch is de impuls, die van het christendom is uitgegaan, onomkeerbaar. Girard beschouwt het als een radicale poging om het mechanisme van de zondebok te doorbreken. Ik kan het alleen maar met hem eens zijn. Elke poging om te laten zien hoe dit collectieve geweld werkt - of dit nu is vanuit christelijke of puur ethische motieven - lijkt me waardevol. Dat beschouw ik dan ook als de belangrijkste verdienste van deze Franse historicus en letterkundige.
"De zondebok", René Girard, 1986, Kok Agora, Kampen. ISBN 90 242 7534 2.Oorspronkelijke titel: "Le bouc émissaire", Bernard Grasset, Parijs, 1982.
Labels:
boekbespreking,
Christus,
filosofie,
theologie
Abonneren op:
Posts (Atom)